ECLI:NL:CBB:2006:AV2678

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/388
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen intrekking erkenning onder de Zuivelverordening 2002

In deze zaak heeft de Maatschap A, gevestigd te X, beroep ingesteld tegen een beslissing van de Stichting Keten Kwaliteit Melk (KKM) die op 15 december 2003 haar erkenning onder de Zuivelverordening 2002 introk, met ingang van 1 februari 2004. De appellante heeft op 1 mei 2004 beroep aangetekend tegen deze beslissing, die door de KKM was genomen naar aanleiding van een erkenningsbeoordeling op 14 oktober 2003. Na een nieuwe beoordeling op 22 januari 2004, werd aan appellante op 30 januari 2004 een nieuwe erkenning verleend. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft op 17 februari 2006 uitspraak gedaan in deze zaak. De kern van het geschil was of het besluit van 3 februari 2005 van verweerder, waarin het bezwaar van appellante tegen de intrekking van haar erkenning niet-ontvankelijk werd verklaard, in stand kon blijven. Het College oordeelde dat appellante wel degelijk belang had bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaar, ondanks de herbeoordeling die had plaatsgevonden. Het College vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 226,--.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 04/388 17 februari 2006
6110 Regeling overig
Erkenning ex art. 3 Zuivelverordening 2002
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A, te X, appellante,
gemachtigde: B,
tegen
het Productschap Zuivel, verweerder,
gemachtigde: mr. A.C.R. Geelen, werkzaam bij verweerder.
1. Het procesverloop
Appellante heeft bij brief van 1 mei 2004, bij het College binnengekomen op 4 mei 2004, beroep ingesteld tegen een beslissing van de Stichting Keten Kwaliteit Melk (hierna: KKM) van 23 maart 2004. Hierbij is beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit d.d. 15 december 2003 tot intrekking per 1 februari 2003 van haar erkenning in de zin van artikel 2 van de Zuivelverordening 2002, Integrale borging kwaliteit boerderijmelk.
Bij brief van 13 juni 2004 heeft appellante de gronden van haar beroep aangevoerd.
Onder verwijzing naar een beschikking van het College van 14 juli 2004, (AWB 03/1474, <www.rechtspraak.nl>, LJN: AU4398) heeft de KKM bij brief van 25 oktober 2004 de bereidheid uitgesproken om het dossier aan verweerder door te zenden, opdat verweerder kan zorgdragen voor de behandeling van het bezwaar. Appellante heeft zich op 18 november 2004 schriftelijk akkoord verklaard met deze handelwijze.
Verweerder heeft bij brief van 20 december 2004 de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd.
Bij besluit van 3 februari 2005 heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante.
Appellante heeft bij brief van 1 april 2005 gereageerd op het besluit van verweerder.
Bij brief van 29 april 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 18 januari 2006 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden de respectieve standpunten nader hebben toegelicht.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Gelet op het procesverloop staat thans ter discussie of verweerders besluit van 3 februari 2005 (hierna: het bestreden besluit) in rechte kan standhouden.
2.2 Appellante exploiteert een melkveehouderij. In juni 2000 is haar bedrijf door KKM erkend. Deze erkenning is bij eerdergenoemd besluit van 15 december 2003 per 1 februari 2004 ingetrokken op grond van de in een conclusie van bevindingen van 16 oktober 2003 neergelegde uitkomst van een op 14 oktober 2003 op het bedrijf van appellante uitgevoerde erkenningsbeoordeling.
Naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van appellante heeft op 22 januari 2004 een nieuwe erkenningsbeoordeling plaatsgevonden. De uitkomsten van deze beoordeling hebben geleid tot het besluit van 30 januari 2004, waarbij is bepaald dat het bedrijf van appellante in voldoende mate voldoet aan de eisen en appellante te kennen is gegeven "… dat aan u een nieuwe KKM-erkenning is verleend, c.q. uw bestaande KKM-erkenning is verlengd.".
Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van appellante tegen de intrekking van haar erkenning niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe is overwogen dat appellante, doordat de intrekking door de uitkomst van de herbeoordeling niet is geëffectueerd, geen procesbelang heeft bij haar bezwaar. Daarnaast is overwogen dat geen grond bestaat voor de door appellante verlangde kostenvergoeding, omdat niet valt in te zien dat zij niet eerder de maatregelen had kunnen treffen die zij in januari 2004 heeft getroffen.
2.3 Aan de hiervoor in randnummer 2.2 geschetste feiten en omstandigheden dient naar het oordeel van het College de conclusie te worden verbonden dat het besluit van 30 januari 2004 strekt tot het ongedaan maken van eerdergenoemd besluit van 15 december 2003 waarbij appellantes erkenning per 1 februari 2004 is ingetrokken. In verband hiermede moet worden aangenomen dat appellante steeds in het bezig van een erkenning is geweest.
Daarmee is evenwel niet gegeven dat appellante geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaar tegen het besluit tot intrekking. Artikel 6:19, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt immers dat intrekking van een besluit niet aan vernietiging van dat besluit in de weg staat indien de indiener van het bezwaar- of beroepschrift daarbij belang heeft.
Zodanig belang is hier aanwezig, nu appellante heeft verzocht om vergoeding van, onder meer, de kosten die zij heeft moeten maken in het kader van de herbeoordeling van 22 januari 2004.
Verweerder had dan ook niet mogen besluiten tot niet-ontvankelijkverklaring van appellantes bezwaar vanwege het ontbreken van belang. Het enkele feit dat appellante in januari 2004 de door KKM gevraagde maatregelen heeft getroffen, kan overigens niet als een erkenning worden gezien van de rechtmatigheid van de intrekking en biedt geen grondslag voor de afwijzing van appellantes verzoek om schadevergoeding.
2.4 Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder wordt opgedragen om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante.
Het College acht tevens termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten die appellante heeft gemaakt. Op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt deze vergoeding vastgesteld op € 226,--, waarbij, conform het verzoek van appellante, € 200,-- wordt toegekend aan verletkosten en daarnaast € 26,-- aan reiskosten op basis van openbaar vervoer (tweemaal drie strippen voor de bus van Middenbeemster naar Purmerend ad €4,80 en een retour NS tweede klas, Purmerend – Den Haag Centraal ad € 21,20).
Beslist wordt als volgt.
3. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar van appellante beslist, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is
overwogen;
- bepaalt dat verweerder het door appellante betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,-- (zegge:
tweehonderddrieenzeventig euro) aan haar moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken,
vastgesteld op € 226,-- (zegge: tweehonderdzesentwintig euro.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. H.C. Cusell en mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. R. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2006.
w.g. W.E. Doolaard w.g. R. Meijer