ECLI:NL:CBB:2006:AV2081
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- E.J.M. Heijs
- R.P.H. Rozenbrand
- Rechtspraak.nl
Heffing Saneringsfonds verzamelcentra varkens en de rechtsgeldigheid van de Heffingsverordening
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 februari 2006 uitspraak gedaan in het geschil tussen A B.V. en het Productschap Vee en Vlees over de heffing ten behoeve van het Saneringsfonds verzamelcentra varkens. Appellante, A B.V., had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, dat op 12 juli 2004 was genomen, waarin een heffing was opgelegd op basis van de Heffingsverordening saneringsfonds verzamelcentra varkens 2004. De procedure begon op 20 augustus 2004 met de indiening van het beroepschrift door appellante. Tijdens de zitting op 25 januari 2006 was appellante niet vertegenwoordigd, terwijl verweerder zich liet bijstaan door zijn gemachtigde.
De kern van het geschil draaide om de vraag of de Heffingsverordening in strijd was met artikel 71 van de Wet op de bedrijfsorganisatie (Wbo) en of de opgelegde heffing terecht was. Appellante stelde dat de verordening niet diende tot bevordering van een algemeen belang en dat de heffing onevenredig was. Het College oordeelde dat de Heffingsverordening wel degelijk het belang diende dat in artikel 71 Wbo is genoemd, en dat de opgelegde heffing niet in strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur. Het College concludeerde dat de stelling van appellante dat zij als nieuwkomer niet onder de werking van de Heffingsverordening viel, niet houdbaar was.
Het College wees erop dat de Heffingsverordening geen onderscheid maakte tussen gevestigde bedrijven en nieuwkomers, en dat appellante, door in 2002 de markt te betreden, zich bewust was van de omstandigheden. De uitspraak van het College van 21 februari 2003 werd aangehaald ter ondersteuning van de redenering dat de heffing niet onevenredig was in relatie tot het doel van de verordening. Uiteindelijk werd het beroep van appellante ongegrond verklaard, en het College oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.