4. Het standpunt van partijen in hoger beroep
4.1 KPN heeft in hoger beroep het volgende aangevoerd.
4.1.1 KPN heeft belang bij haar hoger beroep omdat enkele van haar beroepsgronden door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen. Het instellen van hoger beroep tegen de uitspraak is noodzakelijk teneinde te voorkomen dat in een eventueel (hoger) beroep tegen een nieuwe beslissing op bezwaar wordt uitgegaan van de juistheid van de uitspraak van de rechtbank.
4.1.2 Het geschil betreft volledig ontbundelde toegang, dat wil zeggen dat de ontvanger toegang wordt verleend tot het aansluitnetwerk en dat hij toestemming krijgt voor het gebruik van het volledige frequentiespectrum van de metalen aderparen. De centrale vraag in hoger beroep is of volledig ontbundelde toegang is aan te merken als bijzondere toegang in de zin van artikel 6.9 Tw. Dit artikel vormt de implementatie van met name artikel 4 van de Interconnectierichtlijn en artikel 16 van de Spraakrichtlijn. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, reikte de plicht tot het verschaffen van bijzondere toegang op communautair niveau niet zover dat ook ontbundelde toegang tot het aansluitnet was voorgeschreven.
4.1.3 Door te overwegen dat uit de omstandigheid dat de communautaire wetgeving tot de inwerkingtreding van de Verordening ontbundelde toegang niet wettelijk voorschreef, niet reeds kan worden afgeleid dat ontbundelde toegang dus niet als bijzondere toegang is te kwalificeren, gaat de rechtbank voorbij aan de kern van het betoog van KPN.
De Nederlandse wetgever heeft niet beoogd om verderstrekkende verplichtingen op te leggen dan voorzien in de relevante Europese richtlijnbepalingen. Het uitgangspunt is dat implementatiewetgeving geen verderstrekkende verplichtingen mag opleggen dan is bepaald in de van toepassing zijnde richtlijnen. Aanvullende regels kunnen worden opgenomen voorzover de bedoelde communautaire regelgeving uitdrukkelijk in die mogelijkheid voorziet. Voor het opleggen van verderstrekkende verplichtingen is echter wél vereist dat de Nederlandse wetgever op uitdrukkelijke wijze gebruik maakt van deze mogelijkheid.
Indien de Nederlandse wetgever niet aanwijsbaar het oogmerk heeft gehad om verderstrekkende verplichtingen op te leggen, dient te worden aangesloten bij de Europese richtlijnbepalingen. Een andere interpretatie zou ertoe leiden dat OPTA een bevoegdheid heeft, zonder dat daartoe een uitdrukkelijke wettelijke grondslag bestaat. Dit zou in strijd zijn met het legaliteitsbeginsel. De Nederlandse wetgever heeft ook uitdrukkelijk niet de bedoeling gehad dat OPTA zélf de mogelijkheid zou hebben om aanvullende verplichtingen op te leggen. OPTA beschikt slechts over beperkte discretionaire bevoegdheden en heeft niet de mogelijkheid om algemeen verbindende voorschriften vast te stellen.
4.1.4 Uit de wetsgeschiedenis van artikel 6.9 Tw kan worden afgeleid dat dit artikel uitsluitend strekt tot implementatie van artikel 4, tweede lid, van de Interconnectierichtlijn en artikel 16, eerste lid, van de Spraakrichtlijn. Uit artikel 6.9, vijfde lid, Tw blijkt weliswaar dat de wetgever de mogelijkheid heeft open gehouden dat de Minister nadere regels met betrekking tot bijzondere toegang zou vaststellen, maar van deze mogelijkheid heeft de Minister geen gebruik gemaakt. Uit de wetsgeschiedenis van de Tw blijkt ook dat de Nederlandse wetgever destijds van mening was dat het Europese kader geen, althans weinig, ruimte bood om verdergaande verplichtingen vast te stellen dan al voorzien waren in dit Europese kader.
Ook uit de wetsgeschiedenis van de Wet van 14 september 2001 tot wijziging van de Tw en de Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit ter uitvoering van de Verordening (hierna: Wet ontbundelde toegang), blijkt dat de wetgever van mening was dat OPTA eerst vanaf 31 december 2000 bevoegd werd om toe te zien op (onder meer) de verplichting tot het hanteren van kostengeoriënteerde tarieven voor ontbundelde toegang. Zo heeft de minister gesteld dat de terugwerkende kracht van het wetsvoorstel er niet toe leidt dat een onbevoegd handelen van OPTA van voor de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel na de inwerkingtreding ervan als bevoegd moet worden beschouwd. De conclusie is dat vóór de inwerkingtreding van de Verordening ontbundelde toegang geen gereguleerde dienst was. KPN was toen niet gehouden om ontbundelde toegang tot het aansluitnet te verschaffen.
4.2 OPTA heeft zich op het volgende standpunt gesteld.
4.2.1 Onder “bijzondere toegang” wordt verstaan: toegang tot een telecommunicatienetwerk op andere punten dan de netwerkaansluitpunten die aan de meeste eindgebruikers worden aangeboden. Een verzoek om ontbundelde toegang dient te worden aangemerkt als een verzoek tot bijzondere toegang.
In de memorie van toelichting bij de Tw is het begrip bijzondere toegang nader toegelicht. Bij bijzondere toegang is sprake van twee aanbieders van telecommunicatiediensten, waarbij de ene partij wel en de andere partij geen eigen aansluitnetwerk heeft. Wanneer de laatstgenoemde gebruik wil maken van het netwerk van bijvoorbeeld een aanbieder van openbare telecommunicatienetwerken, vraagt deze speciale voorzieningen, opdat de abonnees van deze netwerken toch de diensten kunnen afnemen van deze dienstaanbieder. Bijzondere toegang is een ruimer begrip dan interconnectie. Bijzondere toegang is noodzakelijk voor het kunnen aanbieden van vele mogelijke diensten. Juist de mogelijkheid van dienstaanbieders die zich exclusief op de ontwikkeling van dergelijke diensten richten, biedt een belangrijke stimulans voor innovatie en ontwikkeling van de telecommunicatiemarkt.
De wetgever heeft bewust gekozen voor het hanteren van het begrip bijzondere toegang als open begrip. Daaraan ligt de gedachte ten grondslag dat het op voorhand bepalen welke verzoeken niet of wel als bijzondere toegang zijn te beschouwen, een remmende werking heeft op de innovatiekracht van marktpartijen.
4.2.2 Een verzoek om ontbundelde toegang dient te worden aangemerkt als een verzoek tot bijzondere toegang. Bij ontbundelde toegang is immers sprake van toegang tot het netwerk op een ander punt dan een netwerkaansluitpunt, te weten toegang tot de hoofdverdeler.
4.2.3 Sinds de inwerkingtreding van de Verordening is KPN verplicht om, op grond van artikel 3, tweede lid, van de Verordening, ontbundelde toegang tot haar aansluitnetwerk te verlenen. Uit artikel 4, vijfde lid, van de Verordening, vloeit voort dat OPTA geschillen in verband met de Verordening dient te beslechten.
Voordien vloeide de relevante bevoegdheid van OPTA voort uit de artikelen 6.9 juncto 6.3 Tw. Weliswaar is het evident dat de communautaire wetgeving ontbundelde toegang destijds niet wettelijk voorschreef, maar daaruit kan geenszins worden afgeleid dat ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk niet kwalificeert als bijzondere toegang in de zin van artikel 6.9 Tw. OPTA wijst er daarbij op dat het de nationale wetgever vrijstaat strengere normen dan een richtlijn te codificeren, indien daarmee wordt beoogd het doel van de richtlijn versneld te realiseren. Onder voorwaarden bestaat deze bevoegdheid tot het invullen van normen ook voor toezichthouders tot wie de richtlijn zich richt. OPTA wijst op artikel 16, vierde lid, van de Spraakrichtlijn, dat aangeeft dat de nationale regelgevende instanties te allen tijde op eigen initiatief maatregelen mogen nemen als zulks gerechtvaardigd is om daadwerkelijke mededinging tot stand te brengen en/of interoperabiliteit van diensten te waarborgen. De wetgever heeft volop ruimte willen geven aan de innovatiekracht van dienstenaanbieders door niet vooraf te bepalen wat wel en wat niet als bijzondere toegang dient te worden aangemerkt. Tevens wijst OPTA er op dat de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat over de Verordening heeft opgemerkt dat in Nederland reeds sprake was van ontbundeling. Omdat echter in de andere landen nog steeds allerlei clausules bestonden, is gekozen voor een verordening die per 1 januari 2001 in werking treedt.
4.2.4 De rechtbank heeft terecht geconstateerd dat het nationaalrechtelijke begrip “bijzondere toegang” meeromvattend is dan het begrip bijzondere netwerktoegang in de genoemde richtlijnbepalingen en dat ontbundelde toegang naar zijn aard valt binnen de letterlijke tekst van het begrip bijzondere toegang in artikel 1.1, aanhef en onder j, Tw. De wetgever heeft gekozen voor een open norm en het verder aan OPTA als toezichthouder overgelaten hieraan invulling te geven. OPTA heeft aan deze norm een redelijke invulling gegeven die volledig in lijn is met doel en strekking van de Spraakrichtlijn.
4.3 Versapoint heeft ter zitting gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt naar voren te brengen.
Met KPN is Versapoint van mening dat ontbundelde toegang door de Europese wetgever in de Interconnectierichtlijn en de Spraakrichtlijn niet verplicht werd voorgeschreven. Van belang is echter dat het begrip bijzondere toegang zoals dat in die richtlijnen werd gehanteerd, ontbundelde toegang als vorm van bijzondere toegang ook niet uitsluit. Het gaat om dezelfde open definitie als door de Nederlandse wetgever in artikel 6.9 Tw werd gehanteerd. De Europese Commissie heeft met de Verordening op Europees niveau, ten aanzien van ontbundelde toegang, een verplichte invulling gegeven aan die open norm.
Versapoint kan KPN niet volgen in haar betoog dat de Nederlandse wetgever niet zou hebben beoogd om verdergaande verplichtingen op te leggen dan uit de genoemde richtlijnen zou volgen. KPN stelt ten onrechte dat van die mogelijkheid op uitdrukkelijke wijze gebruik moet worden gemaakt. Uit de memorie van toelichting bij de Tw volgt dat de wetgever met het begrip bijzondere toegang een open norm heeft willen introduceren, die vervolgens door OPTA op een case-by-case basis zou moeten worden ingevuld. OPTA heeft hiermee een ruime beoordelingsvrijheid gekregen. De invulling van OPTA die inhoudt dat ontbundelde toegang een vorm van bijzondere toegang is, is alleszins redelijk en begrijpelijk.