ECLI:NL:CBB:2005:AV0063

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/76
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Registratie van een onderneming in de afbouwsector en de rechtsgeldigheid van de registratie

In deze zaak heeft appellante, A v.o.f., beroep ingesteld tegen een besluit van het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud, waarbij haar onderneming op grond van de Registratieverordening is geregistreerd. Het beroep is ingediend op 31 januari 2005, naar aanleiding van een besluit van 19 januari 2005, dat het bezwaar van appellante tegen een eerdere registratie van 7 oktober 2004 ongegrond verklaarde. De zitting vond plaats op 18 november 2005, waarbij appellante niet aanwezig was, maar verweerder zijn standpunt toelichtte.

De kern van het geschil betreft de vraag of de activiteiten van appellante, die zich richt op het afwerken van gibo-scheidingswanden, onder de werkingssfeer van het Hoofdbedrijfschap vallen. Appellante betwist dat haar onderneming als een stukadoorsbedrijf kan worden aangemerkt, terwijl verweerder stelt dat de werkzaamheden van appellante wel degelijk onder de Registratieverordening vallen. De relevante bepalingen uit het Instellingsbesluit en de Registratieverordening zijn in de uitspraak opgenomen, evenals de argumenten van beide partijen.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelt dat de werkzaamheden van appellante, zoals het afwerken van wanden, vallen onder de niet-constructieve afbouw en dat de registratie op basis van de Registratieverordening terecht is uitgevoerd. Het College concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. E.J.M. Heijs, met mr. M.H. Vazquez Muñoz als griffier, op 16 december 2005.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(Zesde enkelvoudige kamer)
AWB 05/76 16 december 2005
3110 Registratie
ambtshalve
Uitspraak in de zaak van:
A v.o.f., te X, appellante,
tegen
het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud, verweerder,
gemachtigde: mr. B.C. Westenbroek, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 27 januari 2005, bij het College binnengekomen op 31 januari 2005, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 19 januari 2005.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 7 oktober 2004, waarbij verweerder de onderneming van appellante op grond van de Verordening Registratie en inzage van boeken en bescheiden Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud (PBO-blad 2003, nr. 37; hierna: Registratieverordening) heeft geregistreerd.
Bij brief van 22 februari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 18 november 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij verweerder bij monde van zijn gemachtigde zijn standpunt nader heeft toegelicht. Appellante is niet verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In artikel 2 van het Instellingsbesluit Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud (Stb. 2002, 394; hierna: Instellingsbesluit) is het volgende bepaald:
“ 1. Er is een Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud.
2. Het hoofdbedrijfschap is ingesteld voor de ondernemingen waarin wordt uitgeoefend:
a. het schilders- en afwerkingsbedrijf;
b. het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf.
3. (…).”
In de Nota van Toelichting bij het Instellingsbesluit is onder meer het volgende vermeld:
“ Onder het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- of vloerenbedrijf wordt verstaan het bedrijfsmatig krachtens aanneming van werk verrichten van activiteiten gericht op het gebied van de niet-constructieve afbouw, waaronder het ter plaatse van de bestemming aanbrengen van plafond- en wandsystemen. (…)
Tot het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- of vloerenbedrijf wordt niet gerekend:
a. het verrichten van handelingen van constructieve bouwkundige aard, zoals in het kader van het aannemingsbedrijf op het gebied van bouw en utiliteit, en van handelingen in het kader van betonreparatie van constructieve aard;
b. het vervaardigen van dragende vloeren of wanden;
c. het fabrieksmatig vervaardigen van sierbetonproducten, tenzij door de vervaardiger daarvan bestemd om ter plaatse van de bestemming te worden aangebracht;
d. het fabrieksmatig vervaardigen van systeemwanden, het fabrieksmatig vervaardigen van systeemplafondonderdelen, tenzij door de vervaardiger daarvan bestemd om ter plaatse van de bestemming te worden aangebacht;
e. het aanbrengen van niet zelf vervaardigde keramische, glazen of natuurstenen tegels, tenzij aangebracht in samenhang met een of meer handelingen die tot de uitoefening van het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- of vloerenbedrijf behoren.''
Bij de Registratieverordening is, voorzover hier van belang, het volgende bepaald:
“ Artikel 2
Deze verordening is van toepassing op de ondernemers die een onderneming drijven waarin een in artikel 2 van het Instellingsbesluit Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud bedoeld bedrijf wordt uitgeoefend.
Artikel 3
1. Er is een register van ondernemingen, waarin gegevens worden opgenomen ten behoeve van de vervulling van de taak van het hoofdbedrijfschap.
(…).”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Verweerder heeft appellante verzocht een vragenlijst in te vullen ter beoordeling van een mogelijke verplichting tot registratie.
- De op 24 september 2004 door appellante ingevulde vragenlijst heeft verweerder op 6 oktober 2004 ontvangen.
- Bij besluit van 7 oktober 2004 heeft verweerder appellantes onderneming geregistreerd, omdat verweerder op basis van het door appellante ingevulde vragenformulier is gebleken dat appellantes onderneming zich bezighoudt met activiteiten die vallen onder de werkingssfeer van verweerder.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 11 oktober 2004 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Hiertoe is het volgende overwogen.
In de Nota van Toelichting bij het Instellingsbesluit wordt beschreven dat onder het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- of vloerenbedrijf wordt verstaan het bedrijfsmatig krachtens aanneming van werk verrichten van activiteiten gericht op het gebied van de niet-constructieve afbouw, waaronder het ter plaatse van bestemming aanbrengen van plafond- en wandsystemen.
Of een bedrijf al dan niet dient te worden geregistreerd bij het Hoofdbedrijfschap wordt beoordeeld aan de hand van het Instellingsbesluit. Daarbij wordt onderzocht of de feitelijk uitgevoerde werkzaamheden onder de omschrijving van het Instellingsbesluit vallen.
Op de vragenlijst ten behoeve van de registratie heeft appellante geschreven dat door haar bedrijf gibo scheidingswanden worden afgewerkt. Op grond van die informatie is de onderneming geregistreerd. Het afwerken van dergelijke wanden wordt immers gerekend tot het stukadoorsbedrijf.
In het bezwaarschrift heeft appellante geschreven dat zij eerder bezwaar heeft gemaakt tegen een registratie. Het bedrijf is toen uitgeschreven. Uit de gegevens van het bedrijfschap blijkt dat appellantes bedrijf destijds op onjuiste gronden is uitgeschreven. Ten onrechte ging men er vanuit, dat het afwerken van wanden niet onder het schap viel.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft, samengevat, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Appellantes bedrijf is geen stukadoorsbedrijf, maar een afwerkingsbedrijf van niet-constructieve wanden. Verweerder deelt die mening al sinds 1999. Appellante begrijpt dan ook niet dat verweerder nu wél tot registratie is overgegaan. Bovendien is appellante, na wat informatie te hebben ingewonnen, gebleken dat haar opdrachtgevers en collega afwerkingsbedrijven nimmer van het Hoofdbedrijschap hebben gehoord, laat staan dat deze zijn geregistreerd.
5. De beoordeling van het geschil
Aan de orde is de vraag of verweerder appellantes onderneming terecht heeft geregistreerd als onderneming waarin een bedrijf als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Instellingsbesluit wordt uitgeoefend.
Blijkens de toelichting op het Instellingsbesluit wordt onder het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- of vloerenbedrijf verstaan het bedrijfsmatig krachtens aanneming van werk verrichten van activiteiten op het gebied van de niet-constructieve afbouw, waaronder het ter plaatse van de bestemming aanbrengen van plafond- en wandsystemen. Voorts is in de Nota van Toelichting bij het Instellingsbesluit een lijst van werkzaamheden opgenomen die niet tot het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- of vloerenbedrijf worden gerekend.
Appellante heeft aangegeven dat haar werkzaamheden onder meer bestaan uit het afwerken van gibo-scheidingswanden. Het College stelt voorop dat deze werkzaamheden niet vallen onder de in de Nota van Toelichting opgenomen en in rubriek 2.1 weergegeven negatieve lijst. Het College is van oordeel dat verweerder terecht heeft aangenomen dat deze werkzaamheden zijn aan te merken als activiteiten gericht op de niet-constructieve afbouw. Steun voor dit standpunt valt bovendien te vinden in de CAO Afbouw 2004/2005, waarin in artikel 2, tweede lid, onder e, onder stukadoors-afbouwbedrijf onder meer wordt verstaan het met de hand dan wel mechanisch behandelen van wanden met bijvoorbeeld materialen als kalk, gips en rauhfaser. Verweerder heeft appellantes onderneming dan ook terecht op grond van de Registratieverordening geregistreerd.
Dat verweerder appellantes onderneming in het verleden heeft uitgeschreven – volgens verweerder is dit destijds ten onrechte geschied – , kan niet afdoen aan de rechtmatigheid van het registratiebesluit van 7 oktober 2004. Hetzelfde geldt voor de niet-onderbouwde stelling van appellante dat haar opdrachtgevers en collega afwerkingsbedrijven niet zijn geregistreerd.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Voor een veroordeling in de proceskosten zijn geen termen aanwezig.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2005.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. M.H. Vazquez Muñoz