5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder terecht heeft vastgesteld dat het restaurantgedeelte geen hoogdrempelige inrichting als bedoeld in artikel 30c, vierde lid, van de Wet is.
5.2 Wil een horecalokaliteit als hoogdrempelige inrichting kunnen worden aangemerkt, dan is onder meer vereist dat het café- en restaurantbezoek op zichzelf staat en er geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend. Blijkens de memorie van toelichting wordt met dit vereiste aangegeven dat enkel in cafés en restaurants kansspelautomaten mogen worden opgesteld. Voorts blijkt uit de memorie van toelichting dat er sprake is van een restaurant, indien de inrichting is gericht op verstrekking van driecomponentenmaaltijden en niet van merendeels afzonderlijke gerechten.
Het College stelt vast dat appellant ter zitting heeft erkend dat op de overgelegde menukaarten weliswaar enkele driecomponentenmaaltijden staan, maar dat voor het overgrote deel slechts afzonderlijke gerechten worden aangeboden. Er is dan ook geen sprake van een restaurant als bedoeld in de memorie van toelichting.
5.3 Appellant heeft zich met een beroep op de brief van de Minister van Justitie van 19 mei 2005 (TK, 2004-2005, 24557, nr. 54, pp. 8-10) op het standpunt gesteld dat het begrip maaltijd in de memorie van toelichting niet meer aansluit bij de moderne horeca en dat, ook wanneer niet aan het patroon van de klassieke driecomponentenmaaltijd wordt voldaan, zeker sprake kan zijn van een restaurant.
De Minister heeft in bedoelde brief onder meer gesteld dat de gedetailleerde omschrijvingen van ‘restaurant’ en ‘maaltijd’ in de memorie van toelichting niet meer aansluiten bij de moderne horeca, het onderscheid tussen café en restaurant is vervaagd en moderne restauranttypes niet altijd binnen het patroon van de klassieke driecomponentenmaaltijd passen. Hij schrijft dan ook positief te staan tegenover de voorstellen uit het zogenoemde OX-rapport, waaronder het voorstel om het onderscheid tussen café en restaurant op te heffen. De Minister tekent hierbij aan dat hij bij de besluitvorming grote zorg zal betrachten de goede resultaten van het huidige beleid niet in de waagschaal te stellen.
Het College stelt vast dat de Minister ter zake tot op heden geen maatregelen heeft genomen, terwijl evenmin vaststaat welke maatregelen precies zullen worden genomen. In dit verband is ook de brief van 17 november 2005 (TK 2005-2006, 24557, nr. 63, pp. 3-4) van belang. Hierin schrijft de Minister onder meer dat uit onderzoek is gebleken dat vooral in de horeca nogal wat minderjarigen gebruik maken van kansspelautomaten, hij het daarom wenselijk acht om aanvullende maatregelen te treffen voor kansspelautomaten in de horeca en met de (branche)organisaties zal nagaan op welke wijze verdergaande maatregelen ter beperking van kansspelverslaving kunnen worden doorgevoerd. Het College ziet bij de huidige stand van zaken dan ook onvoldoende grond om de in de memorie van toelichting gegeven omschrijvingen van ‘restaurant’ en ‘maaltijd’ niet langer te volgen.
5.4 Wil een horecalokaliteit als hoogdrempelige inrichting kunnen worden aangemerkt, dan is voorts vereist dat de overige ruimten in de laagdrempelige inrichting voor het publiek uitsluitend zijn te bereiken zonder eerst de lokaliteit te betreden.
Ook aan dit vereiste is niet voldaan. Bezoekers kunnen immers vanuit het restaurantgedeelte via een deur naar het afhaalgedeelte. Het beroep van appellant op de uitspraak van het College van 13 februari 2002 (AB 2002/103) kan hem niet baten. In die uitspraak ging het om een deur in een café naar de gang die toegang gaf tot was- en kleedruimten. Omdat de was- en kleedruimten niet tot de inrichting behoorden, overwoog het College dat die deur bij de beoordeling van het vereiste van artikel 30c, vierde lid, onder b, van de Wet geen rol kon spelen. In het onderhavige geval ligt dit anders. De betreffende deur in het café geeft immers toegang tot het afhaalgedeelte, dat wel tot de inrichting behoort.
5.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat het restaurantgedeelte geen hoogdrempelige inrichting als bedoeld in artikel 30c, vierde lid, van de Wet is. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.