6. De beoordeling van de beroepen
6.1 Het College zal allereerst ingaan op het standpunt van KPN dat OPTA het verzoek van Tele2 ten onrechte als redelijk heeft aangemerkt.
6.1.1 Het College stelt voorop dat inwilliging van het verzoek van Tele2 er op geen enkele wijze aan in de weg staat dat dienstenaanbieders die zijn aangesloten op het vaste openbare telefoonnetwerk van KPN op dat netwerk aangesloten blijven. Inwilliging van het verzoek van Tele2 maakt derhalve geen inbreuk op het recht van de desbetreffende aanbieders op bijzondere toegang tot of interconnectie met het vaste openbare telefoonnetwerk van KPN.
6.1.2 Dat het (eindgebruikers)tarief voor oproepen naar niet-geografische nummers zou kunnen veranderen indien dergelijke oproepen voortaan met gebruikmaking van CPS III worden afgewikkeld, doet geen afbreuk aan de op KPN rustende verplichting tot het hanteren van kostengeoriënteerde tarieven voor het gebruik van haar vaste openbare telefoonnetwerk en evenmin aan de mogelijkheid deze verplichting na te leven.
6.1.3 KPN heeft voorts aangevoerd dat zij niet kan waarborgen dat oproepen naar niet-geografische nummers die zij aan Tele2 overdraagt de plaats van bestemming bereiken, terwijl KPN wel het risico loopt te worden aangesproken indien deze oproepen de plaats van bestemming niet bereiken.
Naar het oordeel van het College heeft KPN niet aannemelijk gemaakt dat dit probleem zich daadwerkelijk zal voordoen. Ter zitting van het College is van de zijde van KPN verklaard dat het huidige CPS-verkeer niet doodloopt, omdat Tele2 dit verkeer desgewenst kan vervoeren naar een aansluitpunt op het vaste openbare telefoonnetwerk van KPN, waarna KPN zorgdraagt voor de verdere afwikkeling van dit verkeer. Niet valt in te zien waarom een dergelijke afwikkeling ten aanzien van CPS III-verkeer, afkomstig van eindgebruikers die zijn aangesloten op het vaste openbare telefoonnetwerk van KPN, niet evenzeer tot de mogelijkheden behoort. Indien op het vaste openbare telefoonnetwerk van KPN aangesloten dienstenaanbieders alleen via dat netwerk bereikbaar wensen te zijn, heeft Tele2 bovendien geen andere keuze dan de voor deze aanbieders bestemde oproepen aan KPN over te dragen, omdat het aangekozen nummer in dat geval niet op een andere manier kan worden bereikt.
Ter zitting van het College is van de zijde van KPN opgemerkt dat zij het overnemen van verkeer dat haar wordt aangeboden door Tele2 zou kunnen staken. Daargelaten of KPN deze vrijheid heeft, doet een dergelijke situatie zich thans niet voor, zodat in zoverre geen sprake is van een probleem of geschil waarover een beslissing moet worden genomen.
KPN heeft overigens niet gepreciseerd of onderbouwd welke wettelijke bepaling(en) zij zou overtreden indien CPS III-verkeer zou doodlopen.
Het College ziet geen grond voor het oordeel dat het verzoek van Tele2 slechts voor inwilliging vatbaar is nadat Tele2 heeft aangetoond dat zij een correcte afwikkeling van het desbetreffende CPS III-verkeer kan garanderen. Niet valt in te zien waarom Tele2 CPS III zou willen aanbieden voordat zij voorzieningen heeft getroffen voor een correcte afwikkeling van dit verkeer, zodat niet aannemelijk is dat zich daadwerkelijk problemen zullen voordoen. Ook afgezien daarvan ziet het College geen grond voor het oordeel dat de volgorde waarin Tele2 de voor een correcte afwikkeling van CPS III-verkeer noodzakelijke stappen zet van belang is in het kader van de beoordeling van de redelijkheid van haar verzoek om bijzondere toegang.
6.1.4 Artikel 9.1, eerste lid, aanhef en onder a, Tw schrijft voor dat het naar aanleiding van een redelijk verzoek aansluiten op het openbare telefoonnetwerk op een vaste locatie en het bieden van toegang tot de openbare telefoondienst op een vaste locatie een dienst is die voor iedere eindgebruiker, onafhankelijk van diens geografische locatie, tegen een betaalbare prijs en met een bepaalde kwaliteit beschikbaar is. Uit de Tw blijkt niet dat KPN of de op haar vaste openbare telefoonnetwerk aangesloten dienstenaanbieders er aanspraak op kunnen maken dat oproepen van deze eindgebruikers uitsluitend over het vaste openbare telefoonnetwerk van KPN worden vervoerd, ook al wil de eindgebruiker gebruik maken van de diensten van Tele2.
6.1.5 In hetgeen KPN heeft aangevoerd ziet het College derhalve geen grond voor het oordeel dat inwilliging van het verzoek van Tele2 ertoe leidt dat KPN haar wettelijke verplichtingen niet kan nakomen.
6.1.6. Door KPN gesloten overeenkomsten kunnen in beginsel geen grond vormen voor het oordeel dat een tot KPN gericht verzoek om bijzondere toegang, gedaan door een aanbieder die voorzover bekend geen partij is bij deze - door KPN niet overgelegde - overeenkomsten, niet redelijk is. Als professionele marktpartij had KPN redelijkerwijs bedacht kunnen zijn op een verzoek om bijzondere toegang met het oog op CPS III, zodat zij daarmee rekening had kunnen houden bij het sluiten van overeenkomsten.
6.1.7 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de grief van KPN inzake de redelijkheid van het verzoek van Tele2 niet kan slagen.
6.2 KPN heeft voorts betoogd dat de bestreden besluiten zijn genomen in strijd met artikel 6a.16, 6a.17, 6b.1 en 6b.2 Tw. Het College overweegt dienaangaande het volgende.
6.2.1 Op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002 was KPN op grond van artikel 6.4, eerste lid, Tw (oud) aangewezen als aanbiedster van vaste openbare telefoonnetwerken en vaste openbare telefoondiensten, zodat zij ingevolge artikel 6.9, eerste lid, Tw (oud) verplicht was te voldoen aan alle redelijke verzoeken om bijzondere toegang. Deze verplichting blijft ingevolge artikel 19.5, eerste en vijfde lid, Tw op KPN rusten tot een besluit als bedoeld in artikel 6a.16, eerste lid, Tw in werking is getreden of, indien een dergelijk besluit op 19 mei 2006 niet in werking is getreden, tot 19 mei 2006.
KPN betwist niet langer dat het verzoek van Tele2 in zijn geheel betrekking heeft op bijzondere toegang, terwijl OPTA zich gezien het vorenoverwogene in de bestreden besluiten terecht op het standpunt heeft gesteld dat het verzoek van Tele2 redelijk is. Dit betekent dat KPN tot 19 mei 2004 op grond van artikel 6.9, eerste lid, Tw (oud) verplicht was aan het verzoek van Tele2 te voldoen. Deze verplichting is ingevolge artikel 19.5, eerste lid, Tw onder de nieuwe wet vooralsnog op KPN blijven rusten.
Het College volgt KPN niet in haar standpunt dat OPTA haar bij de bestreden besluiten een nieuwe toegangsverplichting heeft opgelegd die niet onder het in artikel 19.5 Tw vervatte overgangsrecht valt. OPTA heeft KPN geen toegangsverplichting opgelegd, maar op verzoek van Tele2 vastgesteld dat KPN ingevolge artikel 19.5, eerste lid, Tw juncto artikel 6.9, eerste lid, Tw (oud) aan het verzoek van Tele2 moet voldoen. Het argument dat KPN niet eerder een verzoek om bijzondere toegang ten behoeve van CPS III heeft ontvangen, doet in dit verband niet ter zake. Het gaat er niet om of Tele2 met behulp van de gevraagde bijzondere toegang nieuwe diensten wil gaan aanbieden, maar of de op KPN rustende verplichting te voldoen aan redelijke verzoeken om bijzondere toegang nieuw is en dat is niet het geval.
Er bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat KPN bij gebreke van een besluit in de zin van artikel 6a.16, eerste lid, Tw niet (meer) verplicht is aan het verzoek van Tele2 te voldoen. De bestreden besluiten zijn derhalve niet in strijd met artikel 6a.16 of 6a.17 Tw.
6.2.2 Het College stelt vast dat de bestreden besluiten niet (mede) berusten op een of meer van de in artikel 6b.1, eerste lid, Tw genoemde bepalingen van de Tw. De in artikel 6b.1 en 6b.2 Tw neergelegde procedurevoorschriften ter zake van besluiten als bedoeld in artikel 6b.1 Tw zijn hier dan ook niet van toepassing.
6.2.3 Het beroep van KPN op de handelwijze van de Commissie en de toezichthouder op de telecommunicatiesector in het Verenigd Koninkrijk (hierna: Ofcom) in een andere zaak kan haar naar het oordeel van het College niet baten.
Uit de door KPN overgelegde brief van 1 juli 2004 van de Commissie (UK/2004/0071) kan worden afgeleid dat Ofcom een analyse van de desbetreffende markt overeenkomstig artikel 16, eerste lid, van de Kaderrichtlijn heeft verricht, British Telecommunications plc (hierna: BT) heeft aangewezen als aanbieder met aanmerkelijke macht op die markt en BT verplichtingen als bedoeld in artikel 16, vierde lid, van de Kaderrichtlijn heeft opgelegd. Vervolgens achtte Ofcom het passend BT een aanvullende verplichting inzake CPS op te leggen en heeft Ofcom een daartoe strekkend ontwerpbesluit genomen, dat zij op de voet van artikel 7, derde lid, van de Kaderrichtlijn aan de Commissie heeft voorgelegd. De brief van 1 juli 2004 vormt de reactie van de Commissie op dit ontwerpbesluit.
Een dergelijke situatie is hier niet aan de orde. Bij de bestreden besluiten heeft OPTA KPN geen verplichting als bedoeld in artikel 16, vierde lid, van de Kaderrichtlijn opgelegd, maar op verzoek van Tele2 vastgesteld dat KPN ingevolge artikel 19.5, eerste lid, Tw juncto artikel 6.9, eerste lid, Tw (oud) verplicht is aan het verzoek van Tele2 om bijzondere toegang te voldoen.
Bovendien is in Nederland, anders dan in het Verenigd Koninkrijk, bij gebreke van een afgerond marktanalysetraject en een daaropvolgend besluit waarbij in overeenstemming met artikel 16, vierde lid, van de Kaderrichtlijn verplichtingen zijn opgelegd aan een aanbieder met aanmerkelijke macht op de hier relevante markt(en), vooralsnog sprake van een overgangssituatie. Gezien artikel 7 van de Toegangsrichtlijn en artikel 16 van de Universeledienstrichtlijn, voorzover hier van belang te lezen in samenhang met artikel 4, tweede lid, van de Interconnectierichtlijn en artikel 16, eerste lid, van de Spraakrichtlijn, bestaat geen grond voor het oordeel dat de in de bestreden besluiten gegeven toepassing aan het in artikel 19.5, eerste en vijfde lid, Tw vervatte overgangsrecht in strijd is met het Europees regelgevend kader inzake telecommunicatie.
6.3 Met betrekking tot het beroep van KPN, voorzover dit beroep is gericht tegen de in het besluit van 30 juni 2005 vervatte overwegingen over de redelijke kosten van CPS III en het daaruit voortvloeiende beschakelingstarief, overweegt het College als volgt.
KPN en Tele2 zijn het erover eens dat voor CPS III vooralsnog een beschakelingstarief van € 0,47 kan worden vastgesteld en dat hetgeen door Tele2 eventueel teveel of te weinig wordt betaald achteraf zal worden verrekend. In zoverre is tussen KPN en Tele2 niet (langer) sprake van een geschil en is in het besluit van 30 juni 2005 terecht aangesloten bij de gezamenlijke opvatting van geschilpartijen.
Uit de in het besluit van 30 juni 2005 opgenomen overwegingen blijkt weliswaar dat OPTA zich op het standpunt stelt dat het kostengeoriënteerde beschakelingstarief voor CPS III € 0,42 bedraagt en niet € 0,47, maar aan deze overwegingen heeft OPTA niet de conclusie verbonden dat het tarief moet worden vastgesteld op € 0,42 in plaats van op € 0,47.
OPTA heeft beslist dat "een eventuele over- of onderdekking" achteraf moet worden verrekend. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat OPTA in het besluit van 30 juni 2005 een oordeel heeft gegeven over het kostengeoriënteerde beschakelingstarief dat niet meer ter discussie kan worden gesteld in het kader van de besluitvorming over de toekomstige beschakelingstarieven van KPN en over een eventuele verrekening. Ter zitting van het College is van de zijde van KPN verklaard dat zij alle kosten die volgens haar aan (het mogelijk maken van) CPS III moeten worden toegerekend in aanmerking heeft genomen bij de indiening van haar kostentoerekeningsmodel voor 2006, terwijl van de zijde van OPTA is verklaard dat het standpunt van KPN zonder enige beperking zal worden betrokken bij de besluitvorming over de toekomstige CPS-tarieven en over de vraag welk bedrag verrekend moeten worden.
Het vorenstaande leidt het College tot de slotsom dat de door KPN aangevallen overwegingen uit het besluit van 30 juni 2005 inzake de kosten van CPS III niet op rechtsgevolg zijn gericht en evenmin een definitief rechtsoordeel inhouden. De desbetreffende overwegingen behelzen dan ook geen besluitvorming waartegen bestuursrechtelijke rechtsbescherming openstaat.
6.4 Het vorenoverwogene leidt het College tot de slotsom dat het beroep van KPN tegen het besluit van 23 december 2004 ongegrond moet worden verklaard. Het beroep van KPN tegen het besluit van 30 juni 2005 moet niet-ontvankelijk worden verklaard voorzover het niet is gericht tegen het oordeel dat het verzoek van Tele2 inzake mass calling redelijk is; voor het overige is het beroep van KPN tegen het besluit van 30 juni 2005 ongegrond.
Dienovereenkomstig zal worden beslist.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.