ECLI:NL:CBB:2005:AU7867

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/1111
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing akkerbouwsteun op grond van kennelijke fout en overmacht

In deze zaak heeft A B.V. beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat de aanvraag voor akkerbouwsteun over het jaar 2002 had afgewezen. De aanvraag was gedaan op 14 mei 2002, maar na controles bleek dat de op de percelen geteelde tuinbonen niet droog waren geoogst, wat leidde tot de afwijzing van de aanvraag. A B.V. stelde dat er sprake was van een kennelijke fout en overmacht, omdat de bedrijfsadministratie onder druk stond door persoonlijke omstandigheden en het verlies van personeel. De Minister had echter al onregelmatigheden geconstateerd tijdens een controle, waardoor de aanvraag niet meer gewijzigd kon worden. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de Minister terecht de aanvraag had afgewezen, omdat de wijzigingen buiten de gestelde termijn waren aangebracht en er geen sprake was van een kennelijke fout. De omstandigheden binnen het bedrijf werden niet als overmacht erkend, omdat deze niet tijdig waren gemeld. Het beroep van A B.V. werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 04/1111 30 november 2005
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
A B.V., te X, appellante,
gemachtigden: mr. W.G. Castricum, juridisch adviseur te Veghel, en B, directrice van appellante,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. F. Oosterkamp, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Op 14 december 2004 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 4 november 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen verweerders besluit van 20 januari 2003 inzake appellantes aanvraag om akkerbouwsteun over het jaar 2002 op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen.
Appellante heeft haar beroep bij brief van 26 januari 2005 aangevuld.
Verweerder heeft op 15 april 2005 een verweerschrift ingediend en op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Bij brief van 31 mei 2005 heeft verweerder het College desgevraagd de overige op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 18 november 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Bij Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001, houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen was ten tijde van belang onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 8 - Wijzigingen in de steunaanvraag "oppervlakten"
1. Onverminderd het bepaalde in lid 3, mogen na de uiterste datum voor de indiening van de steunaanvraag "oppervlakten" individuele voor de landbouw gebruikte percelen die nog niet in de steunaanvraag waren aangegeven, worden toegevoegd, en wijzigingen met betrekking tot het gebruik of de steunregeling worden aangebracht, voorzover alle krachtens de op de betrokken steunregeling van toepassing zijnde sectorspecifieke voorschriften geldende voorwaarden in acht worden genomen.
2. De toevoeging van percelen landbouwgrond en wijzigingen als bedoeld in lid 1 moeten schriftelijk aan de bevoegde instantie worden meegedeeld tot uiterlijk de datum die voor de inzaai of overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1251/1999 is vastgesteld.
Het bepaalde in artikel 6, lid 2, derde alinea, van Verordening (EEG) nr. 3508/92 is van overeenkomstige toepassing.
(…)
Artikel 12 - Verbetering kennelijke fouten
Onverminderd de voorschriften van de artikelen 6 tot en met 11 kan in geval van een door de bevoegde instantie erkende kennelijke fout, een steunaanvraag te allen tijde na de indiening worden aangepast.
Artikel 14 - Intrekking van steunaanvragen
1. Een steunaanvraag kan te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken.
Wanneer echter de bevoegde instantie het bedrijfshoofd reeds in kennis heeft gesteld van onregelmatigheden in zijn steunaanvraag, of van haar voornemen bij hem een controle ter plaatse uit te voeren, waarbij vervolgens onregelmatigheden worden ontdekt, mogen de bij de onregelmatigheden betrokken gedeelten van de aanvraag niet worden ingetrokken.
(…)
Artikel 31 – Berekeningsgrondslag
(…)
2. Wanneer de in de steunaanvraag "oppervlakten" aangegeven oppervlakte groter is dan de bij een administratieve controle of een controle ter plaatse voor dezelfde gewasgroep geconstateerde oppervlakte, wordt het steunbedrag, onverminderd overeenkomstig de artikelen 32 tot en met 35 toe te passen kortingen of uitsluitingen, berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte voor de betrokken gewasgroep.
3. (…)
4. Wanneer een bedrijfshoofd door overmacht of buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 48 zijn verplichtingen niet heeft kunnen nakomen, behoudt hij het recht op steun voor de oppervlakte die hiervoor in aanmerking kwam op het tijdstip waarop de overmacht of de buitengewone omstandigheid is ingetreden.
Artikel 32 - Kortingen en uitsluitingen bij te hoge aangifte
1. (…)
2. Wanneer met betrekking tot de totale geconstateerde oppervlakte waarop een steunaanvraag in het kader van de in artikel 1, lid 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 3508/92 vermelde steunregelingen betrekking heeft, het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte in de zin van artikel 31, lid 2, groter is dan 30 %, wordt het op grond van die steunregelingen toe te kennen steunbedrag waarop het bedrijfshoofd overeenkomstig artikel 31, lid 2, aanspraak zou kunnen maken, voor het betrokken kalenderjaar geweigerd.
Wanneer het verschil groter is dan 50 %, wordt het bedrijfshoofd bovendien tot een bedrag dat gelijk is aan het op grond van de eerste alinea geweigerde steunbedrag, nogmaals uitgesloten van de steun. Dit bedrag wordt verrekend met de betalingen in het kader van de in artikel 1, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3508/92 genoemde steunregelingen waarop het bedrijfshoofd aanspraak kan maken op grond van aanvragen die hij indient in de drie kalenderjaren die volgen op het kalenderjaar waarin het verschil wordt vastgesteld.
Artikel 48 - Overmacht en buitengewone omstandigheden
1. Gevallen van overmacht of buitengewone omstandigheden moeten binnen tien werkdagen vanaf het tijdstip waarop zulks voor het bedrijfshoofd mogelijk is met het relevante door de bevoegde instantie afdoende geacht bewijs bij de bevoegde instantie worden gemeld.
2. Als buitengewone omstandigheden kan de bevoegde instantie bijvoorbeeld aanvaarden:
a) het overlijden van het bedrijfshoofd;
b) langdurige arbeidsongeschiktheid van het bedrijfshoofd;
(…)"
Bij de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 6
1. Om voor een subsidie in aanmerking te komen dient de producent bij LASER een aanvraag oppervlakten in.
(…)
Artikel 9
1. Na sluiting van de aanvraagperiode, doch uiterlijk op de datum die voor de inzaai of overeenkomstig de raadsverordening is vastgesteld, kan de aanvraag oppervlakten worden gewijzigd overeenkomstig artikel 8 van verordening 2419/2001.
2. Indien de wijzigingen, bedoeld in het eerste lid, na de aldaar bedoelde datum door LASER worden ontvangen, wordt de subsidie die betrekking heeft op het daadwerkelijke gebruik van de betrokken percelen verlaagd met 1% per werkdag dat de wijzigingen te laat worden ingediend.
3. In afwijking van het tweede lid, worden de wijzigingen, bedoeld in het eerste lid, die meer dan 25 kalenderdagen na sluiting van de aanvraagperiode door LASER worden ontvangen, niet meer geaccepteerd. Indien deze uiterste datum evenwel ligt voor of op de in het eerste lid bedoelde datum voor de inzaai, worden de wijzigingen die na de datum voor de inzaai worden ontvangen niet meer geaccepteerd.
4. In afwijking van het eerste lid kan de aanvraag oppervlakten in geval van een door LASER erkende kennelijke fout na de in het eerste lid bedoelde datum worden verbeterd.
5. De aanvraag oppervlakten kan te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken, echter indien LASER, de AID of het productschap de producent in kennis heeft gesteld van:
a. onregelmatigheden in zijn aanvraag oppervlakten, of
b. het voornemen bij hem een controle ter plaatse uit te voeren, waarbij vervolgens onregelmatigheden worden ontdekt, mogen de bij de onregelmatigheden betrokken gedeelten van de aanvraag niet worden ingetrokken.
6. Van de wijziging bedoeld in het eerste lid, de verbetering bedoeld in het vierde lid en de intrekking bedoeld in het vijfde lid wordt LASER schriftelijk in kennis gesteld."
In artikel 1, eerste lid, van de Regeling vaststelling indieningsperiode 2002 aanvraag oppervlakten (Stcrt. 2002, 60) is als periode voor het indienen van een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen vastgesteld, de periode die loopt van 1 april 2002 tot en met 15 mei 2002.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 14 mei 2002 heeft verweerder van appellante de aanvraag oppervlakten 2002 ontvangen. Hierbij heeft appellante onder meer akkerbouwsteun aangevraagd voor de percelen 17, 18 en 19 voor droog te oogsten tuinbonen.
- Bij fax van 15 mei 2002 heeft appellante haar aanvraag gewijzigd en de bijdragecode voor de, eveneens opgegeven, percelen 9, 11, 24 en 26 in ‘999’ (geen bijdrage) gewijzigd.
- Naar aanleiding van controles in de maanden juli tot en met oktober 2002 heeft verweerder vastgesteld dat de op de percelen 17 tot en met 19 geteelde tuinbonen niet droog zijn geoogst. De tuinbonen zijn vroegtijdig geoogst door conservenfabriek C U.A. te Y voor de conservenindustrie. Voorts is onder meer vastgesteld dat het opgegeven maïsperceel 23 te groot is opgegeven.
- Op 4 november 2002 heeft appellante een faxbericht aan verweerder verstuurd, waarin appellante heeft aangegeven dat zij zich in het faxbericht van 15 mei 2002 tot wijziging van de aanvraag heeft vergist in de volgnummers van de percelen en dat niet de bijdragecode van de percelen 24 en 26, maar van de percelen 17, 18 en 19 in ‘999’ had moeten worden gewijzigd.
- Bij besluit van 13 januari 2003 heeft verweerder appellantes aanvraag geheel afgewezen. Omdat het verschil tussen de aangevraagde en geconstateerde oppervlakte groter is dan 50% van de geconstateerde oppervlakte (namelijk 93,36%), heeft verweerder appellante bij dit besluit bovendien met toepassing van artikel 32, tweede lid, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 uitgesloten voor een bedrag van € 11.387,84.
- Tegen dit besluit heeft appelante bij brief van 8 mei 2003 bezwaar gemaakt.
- Appellante is op 27 mei 2004 over haar bezwaar gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder appellantes bezwaar ongegrond verklaard. Het besluit is, samengevat, als volgt gemotiveerd.
Aangezien de op de percelen 17, 18 en 19 geteelde tuinbonen zijn bestemd voor de conservenindustrie en derhalve voor het melkrijpheidsstadium zijn geoogst, had appellante er geen subsidie voor mogen vragen.
Appellante heeft door middel van het faxbericht van 4 november 2002 geprobeerd om de aanvraag te wijzigen. Gelet op artikel 9, vijfde lid, onder b, van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen en artikel 14 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 kan een aanvraag echter niet meer worden gewijzigd, nadat een controle heeft plaatsgevonden. De bijdragecode van de percelen 17, 18 en 19 kon daarom niet meer worden gewijzigd.
Omdat appellante geen objectief bewijsmateriaal heeft overgelegd waaruit blijkt dat de door verweerder gemeten oppervlakte van de percelen 22, 23 en 24 onjuist is, wordt uitgegaan van de door verweerder geconstateerde oppervlakte maïs (22.33 ha).
De conclusie is dat van de voor akkerbouwsteun opgegeven 56.52 ha slechts 29.23 ha is geconstateerd, zodat de afwijzing van de aanvraag over 2002 en de uitsluiting voor een bedrag van € 11.387,84 op grond van artikel 32, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 terecht is geschied.
Voorzover het primaire besluit van 20 januari 2003 onvoldoende was gemotiveerd, is dit gebrek door middel van onderhavige beslissing op het bezwaar hersteld.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter onderbouwing van haar beroep, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
Ten tijde van de aanvraag en de wijziging was er binnen appellantes bedrijf, dat primair is gericht op veeteelt, een volle dagtaak voor drie familieleden en drie werknemers in vaste dienst. Er heerste grote werkdruk, omdat één familielid met ernstige herniaklachten aan het bed was gekluisterd en twee vaste werknemers ontslag hadden genomen. In deze noodsituatie kreeg de bedrijfsadministratie de meeste klappen. Om de zorg voor de dieren en het bedrijf verantwoord te houden en de roofbouw op zichzelf te beperken, zag appellante maar één uitweg: vermindering van het aantal dieren en aanpassing van de hieraan ondersteunende bedrijfsactiviteiten. Onder deze omstandigheden besloot appellante de drie percelen bonen uit de aanvraag oppervlakten te laten vallen, omdat de bonen niet langer nodig waren ten behoeve van het veevoederarsenaal. Als gevolg van niet-gecoördineerde werkzaamheden werden echter bij het faxbericht van 15 mei 2002 in plaats van de percelen 17, 18 en 19 de percelen 9, 11, 24 en 26 voor akkerbouwsteun teruggetrokken. Bedrijfseconomisch was de terugtrekking van de percelen 9, 11, 24 en 26 niet te begrijpen, omdat zonder noodzaak werd afgezien van het recht op akkerbouwsteun voor deze percelen. Bij faxbericht van 4 november 2004 heeft appellante getracht de gemaakte fout te herstellen.
Naar de mening van appellante is er, gelet op deze feiten en omstandigheden, sprake van overmacht dan wel buitengewone omstandigheden. De bedrijfsfout heeft grote gevolgen. Nu van opzet geen sprake is, staat de beslissing van verweerder niet in verhouding tot de ernst van de fout. Appellante heeft er voorts nog op gewezen dat ook verweerder fouten maakt. Fouten maken is mensenwerk.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Vaststaat, en tussen partijen is niet in geschil, dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de percelen 17, 18 en 19 niet steunwaardig zijn, omdat de daarop geteelde tuinbonen niet droog zijn geoogst.
Eveneens staat vast – ook dit is tussen partijen niet in geschil – dat de wijzigingen die appellante met haar faxbericht van 4 november 2002 in haar aanvraag heeft willen aanbrengen, buiten de voor wijziging van de aanvraag gestelde termijn zijn gemeld.
5.2 Ingevolge artikel 12 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 kan in geval van een door de bevoegde instantie erkende kennelijke fout, een steunaanvraag te allen tijde na de indiening worden aangepast. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hier geen sprake is van een kennelijke fout. Zoals het College reeds eerder heeft overwogen, is slechts sprake van een kennelijke fout, indien uit de aanvraag oppervlakten zelf (met inbegrip van de tijdig daarin aangebrachte wijzigingen) blijkt dat de gedane opgave niet juist kan zijn. Daarvan is hier geen sprake. Uit de bij faxbericht van 15 mei 2002 in de aanvraag aangebrachte wijzigingen blijkt op geen enkele wijze dat deze wijzigingen niet juist kunnen zijn, laat staan dat hierin zou kunnen worden gelezen dat appellante eigenlijk de percelen 17, 18 en 19 uit de aanvraag had willen terugtrekken.
5.3 Ingevolge artikel 14, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 kan een steunaanvraag te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken, maar niet wanneer de bevoegde instantie het bedrijfshoofd reeds in kennis heeft gesteld van onregelmatigheden in zijn steunaanvraag. Nu appellante reeds tijdens de bedrijfscontrole op 11 oktober 2002 ermee was geconfronteerd dat de percelen 17, 18 en 19 niet steunwaardig waren, stond het appellante op 4 november 2002 niet meer vrij de aanvraag voor wat betreft de percelen 17, 18 en 19 in te trekken.
5.4 Voorts zijn drukke werkzaamheden en een gebrekkige communicatie binnen het bedrijf, als gevolg waarvan volgens appellante de aanvraag op verkeerde wijze is gewijzigd, niet aan te merken als overmacht of buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 48 van Verordening (EG) nr. 2419/2001. Bovendien heeft verweerder er terecht op gewezen dat appellante deze omstandigheden niet binnen de vereiste termijn van tien werkdagen heeft gemeld.
5.5 Verweerder was, gelet op artikel 32 van Verordening (EG) nr. 2419/2001, verplicht om de aanvraag af te wijzen en de sancties op te leggen. Verweerder is hierbij uitgegaan van de goede trouw van appellante. De sanctie die geldt voor gevallen van opzet, is hier niet opgelegd. Het feit dat ook verweerder fouten maakt, doet ten slotte aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet af.
5.6 Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 november 2005.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. M.H. Vazquez Muñoz