5. De beoordeling van het geschil
5.1 Appellant heeft ter zitting primair aangevoerd dat verweerder zeer recent heeft besloten om het woord ‘terstond’ uit artikel 21 van de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 nog in 2005 te vervangen door de woorden ‘binnen drie werkdagen’. Appellant meent dat, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de EG van 1 juli 2004 in de zaak Gisela Gerken (C-295/02), de nieuwe bepaling retroactief moet worden toegepast op het onderhavige geval, zodat van de korting in het geheel moet worden afgezien.
Het College merkt allereerst op dat de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 met ingang van 1 januari 2003 is ingetrokken. Dat verweerder zou hebben besloten om artikel 21, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 te wijzigen, is aldus uitgesloten. Aangenomen dat appellant zich in feite beroept op een wijziging van de opvolger van deze bepaling, artikel 19, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie dieren, en meent dat deze wijziging, omdat deze gunstiger is, hier moet worden toegepast, faalt dit beroep reeds omdat artikel 19 ter zake tot op heden niet is gewijzigd. Het primaire standpunt van appellant dient dan ook te worden verworpen.
5.2 Appellant heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat het woord ‘terstond’ in artikel 21, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 niet zo mag worden geïnterpreteerd, dat bij de aanvoer van een groot aantal dieren ineens het bedrijfsregister al één werkdag na aankomst van de dieren zou moeten zijn ingevuld met de gegevens van de dieren. Hij meent dan ook op 9 september 2002 niet in verzuim te zijn geweest.
Blijkens de toelichting bij artikel 21, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002, zoals gewijzigd met ingang van 1 juli 2002 (Stc. 2002, nr. 105, p. 17), houdt ‘terstond’ in dat de gegevens zo spoedig mogelijk nadat de houder daarover de beschikking heeft gekregen, moeten worden opgenomen in het bedrijfsregister. Nu appellants interpretatie van het woord ‘terstond’ niet strookt met deze toelichting, kan ook het subsidiaire standpunt niet slagen.
5.3 Het meer subsidiaire standpunt, dat ten tijde van de controle was voldaan aan de voorwaarden gesteld in het beleid als neergelegd in de brief van 1 augustus 2003, kan evenmin slagen. Aangenomen dat dit beleid ook van toepassing was op het onderhavige geval, was ten tijde van de controle niet aan de voorwaarden van dit beleid voldaan. Uit het controlerapport en de bijlage bij dit rapport, waarvan de relevante passages zijn weergegeven in rubriek 2.2, blijkt immers dat ten tijde van de bedrijfscontrole op 9 september 2002 van de 199 dieren ook de ingevolge dit beleid minimaal vereiste gegevens, de identiteit (ID-code) en de herkomst (UBN of Naam, Adres, Woonplaats), in het bedrijfsregister ontbraken. Deze gegevens waren niet opgenomen in het door verweerder vastgestelde model-bedrijfsregister en appellant beschikte evenmin over een administratie die het mogelijk maakte om deze gegevens in één oogopslag vast te stellen. Appellant heeft zich weliswaar beroepen op de aanwezigheid van scanlijsten, maar het controlerapport en de bijlage bij dit rapport leiden niet tot de conclusie dat deze scanlijsten betrekking hadden op de 199 dieren. Dat scanlijsten met betrekking tot de 199 dieren niettemin aanwezig waren en aan de controleur zijn getoond, is niet aannemelijk geworden. De conclusie moet dan ook zijn dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat appellant ten aanzien van deze 199 dieren in strijd met artikel 21, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 heeft gehandeld.
5.4 Het beroep van appellant op de op 29 juni 2004 door twee medewerkers van verweerder beweerdelijk gedane verklaring, dat de controleurs van LASER en de AID de instructie zullen krijgen dat zij in de eerste week na aankomst van grote groepen dieren op een bedrijf geen administratieve bedrijfscontroles mogen verrichten, faalt ten slotte reeds, omdat bedoelde verklaring slechts betrekking kan hebben op toekomstige controles. De beweerdelijke verklaring kan dan ook de rechtmatigheid van de controle op 9 september 2002 niet aantasten.
5.5 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.