ECLI:NL:CBB:2005:AU7849

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/487
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regeling dierlijke EG-premies en de gevolgen van niet-naleving van registratieverplichtingen voor runderen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 november 2005 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellant A, vertegenwoordigd door Van Drie B.V., en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het geschil betreft de toepassing van de Regeling dierlijke EG-premies, specifiek de registratie van runderen in het bedrijfsregister. Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van 29 april 2004, waarin het bezwaar van appellant tegen een eerdere beslissing werd afgewezen. De Minister had een korting van 24,48% opgelegd op de aanvragen om slachtpremie voor het jaar 2002, omdat 199 kalveren niet individueel waren geregistreerd in het bedrijfsregister tijdens een controle op 9 september 2002.

De procedure begon met een brief van appellant op 9 juni 2004, waarna verschillende stukken zijn ingediend en een zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2005. De Minister heeft in zijn bestreden besluit het bezwaar van appellant gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de korting verlaagd naar 20%. Appellant betwistte de rechtmatigheid van de opgelegde sanctie en voerde aan dat de regelgeving recentelijk was gewijzigd, waardoor de sanctie niet meer van toepassing zou zijn. Hij stelde ook dat hij niet in verzuim was, omdat hij beschikte over de benodigde documenten en dat de controleurs geen administratieve controles mochten uitvoeren in de eerste week na de aanvoer van grote groepen dieren.

Het College heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de Minister terecht had vastgesteld dat appellant in strijd had gehandeld met de registratieverplichtingen. De wijziging van de regelgeving was niet van toepassing op de situatie van appellant, en de controle op 9 september 2002 was rechtmatig. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werden geen kosten aan de Minister opgelegd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 04/487 30 november 2005
5125 Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: Van Drie B.V., gevestigd te Mijdrecht,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M.W. Oomen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 9 juni 2004, bij het College binnengekomen op diezelfde dag, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 29 april 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit op grond van de Regeling dierlijke EG-premies.
Verweerder heeft bij brief van 2 augustus 2004 een verweerschrift ingediend en op 12 augustus 2004 de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Appellant heeft bij brief van 7 december 2004 een conclusie van repliek ingediend.
Verweerder heeft hierop bij conclusie van dupliek van 6 januari 2005 gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2005, waar partijen bij monde van hun gemachtigde – voor de gemachtigde van appellant trad C op – hun standpunten nader hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van de het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
"1. Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders:
- houdt een register bij,
- stelt, zodra het gecomputeriseerde gegevensbestand volledig operationeel is, de bevoegde autoriteit binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn, die zich uitstrekt over drie tot zeven dagen, in kennis van alle verplaatsingen van en naar het bedrijf en van elke geboorte of sterfte van een dier op het bedrijf, samen met de data waarop een en ander heeft plaatsgevonden.
(…)
4. Het register wordt handmatig of door middel van een computer bijgehouden in een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde vorm en moet te allen tijde en gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen periode van ten minste drie jaar ter beschikking worden gehouden van de bevoegde autoriteit, die op haar verzoek inzage krijgt."
In artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2629/97 van de Commissie van 29 december 1997, houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad inzake oormerken, bedrijfsregisters en paspoorten overeenkomstig de identificatie- en registratieregeling voor runderen was, ten tijde en voorzover hier van belang, het volgende bepaald:
"Het register bevat ten minste het volgende:
a) de meest recente gegevens als bedoeld in artikel 14, lid 3, punt C.1, eerste tot en met vierde streepje, van Richtlijn 64/432/EEG;
b) de datum waarop het dier op het bedrijf is doodgegaan;
c) in het geval van dieren die het bedrijf verlaten, de naam en het adres van de houder, met uitzondering van de vervoerder, of de identificatiecode van het bedrijf naar wie of waarnaar het dier is gebracht, en de datum van vertrek;
d) in het geval van dieren die op het bedrijf aankomen, de naam en het adres van de houder, met uitzondering van de vervoerder, of de identificatiecode van het bedrijf van wie of waarvan het dier is gekomen, en de datum van aankomst;
e) de naam en handtekening van de vertegenwoordiger van de bevoegde autoriteit die het register heeft gecontroleerd en de datum waarop de controle is verricht."
Bij de Regeling dierlijke EG-premies is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 4.6
Premie wordt de producent slechts verstrekt ten behoeve van runderen die:
(…)
c. overeenkomstig de bepalingen gesteld bij en krachtens verordening 1760/2000 zijn geïdentificeerd en geregistreerd.
Artikel 7.1
1. Een premie wordt de producent slechts verleend:
(…)
c. indien de producent een bedrijfsregister bijhoudt;
(…)"
Bij de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 was, ten tijde en voorzover hier van belang, het volgende bepaald:
"Artikel 16
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
(…)
c. bedrijfsregister: het door de houder op zijn bedrijf bij te houden register, bedoeld in artikel 7, eerste lid, eerste gedachtestreepje, van verordening 1760/2000;
(…)
Artikel 21
1. De houder tekent in het bedrijfsregister terstond aan de gegevens, bedoeld in artikel 7, eerste lid, tweede gedachtestreepje, van verordening 1760/2000 en bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met d, van verordening 2629/97 en indien een rund op het bedrijf van de houder is geboren de ID-code van de moeder van dat rund.
(…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 9 september 2002 heeft op het bedrijf van appellant een fysieke controle in het kader van de Regeling dierlijke EG-premies plaatsgevonden. In het controlerapport heeft de controleur onder meer het volgende vermeld:
“ B Controleresultaten
1. Aantallen runderen
(…)
D Aantal aanwezige runderen volgens het bedrijfsregister: 576
(…)
Toelichting: (…) 199 kalveren aangevoerd op 06-09-02. Deze laatste dieren nog niet in IenR. Deze dieren nog niet individueel vermeld in bedrijfsregister, wèl op aanwezige geboortekaarten.
2. Bedrijfsregister
(...)
E Wordt de betrouwbaarheid van het bedrijfsregister bewezen door onderliggende documenten (administratie)? Ja
Toelichting: E: scanlijsten; geboortekaarten.”
In een bijlage bij het controlerapport met als opschrift ‘Verschil aantal dieren aanwezig en aantal volgens I&R’ heeft de controleur ten aanzien van de 199 dieren voorts het volgende vermeld:
“ Nog geen individueel nummer in bedrijfsregister. Nadat dieren zijn gescand komen deze nummers in het bedrijfsregister. Wèl zijn van deze dieren geboortekaarten op het bedrijf aanwezig, waarop de individuele nummers staan vermeld.”
- Bij besluit van 26 juni 2003 heeft verweerder, als gevolg van het niet opgenomen zijn van deze 199 dieren in het bedrijfsregister, met toepassing van artikel 39, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 een korting van 24,48% toegepast op appellants aanvragen om slachtpremie over het jaar 2002.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 18 juli 2003 bezwaar gemaakt.
- Bij besluit van 28 november 2003 heeft verweerder aan appellant meegedeeld dat hij alsnog in aanmerking komt voor slachtpremie voor een zestal in die beslissing nader aangeduide dieren.
- Appellant is op 16 december 2003 over zijn bezwaar gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder
Bij het bestreden besluit heeft verweerder allereerst het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard, voorzover het bezwaar is gericht tegen de afwijzing van de premie voor de zes dieren waarvoor bij besluit van 28 november 2003 alsnog premie is toegekend.
Voor het overige is het bezwaar van appellant gedeeltelijk gegrond verklaard, waarbij de korting is verlaagd van 24,48% tot 20%. Hiertoe heeft verweerder het volgende overwogen:
“ Uit het fysieke controlerapport (…) maak ik op dat er 199 kalveren zijn aangevoerd op 6 september 2002 en dat deze dieren tijdens de controle op 9 september 2002 echter nog niet individueel vermeld stonden in het bedrijfsregister.
Uit de bijlage bij het fysieke controlerapport maak ik op dat er op het moment van de controle nog geen individueel nummer van de betreffende 199 dieren in het bedrijfsregister was opgenomen. Op de bijlage staat tevens dat er wel geboortekaarten van de betreffende runderen op het bedrijf aanwezig waren waarop de individuele nummers staan vermeld.
Op grond van het voorgaande stel ik vast dat de individuele gegevens van de betreffende 199 reeds op uw bedrijf aangevoerde runderen, op het moment van fysieke controle nog niet in het bedrijfsregister waren opgenomen en dat derhalve de voorschriften voor de betreffende 199 runderen niet conform artikel 21, eerste lid van de Regeling identificatie en registratie 2002 in acht genomen zijn.
(...)
Aangezien er onregelmatigheden zijn geconstateerd bij de op het bedrijf aanwezige runderen heeft de teammanager geoordeeld dat er een korting opgelegd dient te worden op grond van artikel 39 van Verordening (EG) nr. 2419/2001.
(…)
Op grond van het in de Verordening (EG) nr. 118/2004 gewijzigde artikel 39, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 mag deze korting niet hoger zijn dan 20%.”
4. Het standpunt van appellant
4.1 Appellant is primair van mening dat de opgelegde sanctie niet kan worden gehandhaafd, omdat deze thans niet meer zou worden opgelegd. Zeer recent heeft verweerder immers besloten om het woord ‘terstond’ uit artikel 21, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 nog in 2005 te vervangen door de woorden ‘binnen drie werkdagen’. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de EG van 1 juli 2004 in de zaak Gisela Gerken (C-295/02) blijkt dat minder strenge nieuwe wetgeving retroactief moet worden toegepast.
4.2 Subsidiair is appellant van mening dat het woord ‘terstond’ niet zo mag worden geïnterpreteerd, dat bij de aanvoer van een groot aantal dieren ineens het bedrijfsregister al één werkdag na aankomst van de dieren zou moeten zijn ingevuld met de gegevens van de dieren. Uit de aanpassing van de regeling blijkt dat verweerder het hiermee eens is. Appellant was derhalve op het moment van controle nog niet in verzuim.
4.3 Meer subsidiair is appellant van mening dat hij aan het verlichte regime van verweerders brief van 1 augustus 2003 voldeed. Dit verlichte regime houdt in dat voor vleeskalverhouders tot 1 mei 2004 de volgende afspraken gelden:
“ a. Op de dag van aanvoer van de kalveren staat in het bedrijfsregister ten minste welke dieren (ID-code) waar vandaan gekomen zijn (UBN of Naam, Adres, Woonplaats).
b. Vanaf de dag van aanvoer heeft u één week de tijd om het bedrijfsregister verder in te vullen. De melding aan het centrale I&R-systeem dient echter wel op tijd (binnen drie werkdagen) plaats te vinden.”
Appellant beschikte ten tijde van de controle over papieren scanlijsten met alle individuele nummers (ID-code) van de onderhavige 199 dieren en over alle papieren geboortebewijzen van die dieren waarin alle details per dier keurig en volledig staan vermeld. In één oogopslag is op de scanlijsten te zien welke dieren wanneer op het bedrijf zijn aangevoerd en waar deze dieren vandaan.
4.4 Ten slotte heeft appellant zich beroepen op een overleg op 29 juni 2004, waarbij verweerders medewerkers Paul en Van Dongen ten overstaan van onder andere de gemachtigde van appellant (Swinkels) zouden hebben verklaard dat de controleurs van LASER en de AID de instructie zullen krijgen dat zij in de eerste week na aankomst van grote groepen dieren op een bedrijf geen administratieve bedrijfscontroles mogen verrichten, omdat de veehouder wel de tijd moet worden gegund om de administratie te voeren. Appellant heeft aangeboden om dit standpunt door een van de genoemde personen te laten bevestigen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Appellant heeft ter zitting primair aangevoerd dat verweerder zeer recent heeft besloten om het woord ‘terstond’ uit artikel 21 van de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 nog in 2005 te vervangen door de woorden ‘binnen drie werkdagen’. Appellant meent dat, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de EG van 1 juli 2004 in de zaak Gisela Gerken (C-295/02), de nieuwe bepaling retroactief moet worden toegepast op het onderhavige geval, zodat van de korting in het geheel moet worden afgezien.
Het College merkt allereerst op dat de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 met ingang van 1 januari 2003 is ingetrokken. Dat verweerder zou hebben besloten om artikel 21, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 te wijzigen, is aldus uitgesloten. Aangenomen dat appellant zich in feite beroept op een wijziging van de opvolger van deze bepaling, artikel 19, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie dieren, en meent dat deze wijziging, omdat deze gunstiger is, hier moet worden toegepast, faalt dit beroep reeds omdat artikel 19 ter zake tot op heden niet is gewijzigd. Het primaire standpunt van appellant dient dan ook te worden verworpen.
5.2 Appellant heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat het woord ‘terstond’ in artikel 21, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 niet zo mag worden geïnterpreteerd, dat bij de aanvoer van een groot aantal dieren ineens het bedrijfsregister al één werkdag na aankomst van de dieren zou moeten zijn ingevuld met de gegevens van de dieren. Hij meent dan ook op 9 september 2002 niet in verzuim te zijn geweest.
Blijkens de toelichting bij artikel 21, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002, zoals gewijzigd met ingang van 1 juli 2002 (Stc. 2002, nr. 105, p. 17), houdt ‘terstond’ in dat de gegevens zo spoedig mogelijk nadat de houder daarover de beschikking heeft gekregen, moeten worden opgenomen in het bedrijfsregister. Nu appellants interpretatie van het woord ‘terstond’ niet strookt met deze toelichting, kan ook het subsidiaire standpunt niet slagen.
5.3 Het meer subsidiaire standpunt, dat ten tijde van de controle was voldaan aan de voorwaarden gesteld in het beleid als neergelegd in de brief van 1 augustus 2003, kan evenmin slagen. Aangenomen dat dit beleid ook van toepassing was op het onderhavige geval, was ten tijde van de controle niet aan de voorwaarden van dit beleid voldaan. Uit het controlerapport en de bijlage bij dit rapport, waarvan de relevante passages zijn weergegeven in rubriek 2.2, blijkt immers dat ten tijde van de bedrijfscontrole op 9 september 2002 van de 199 dieren ook de ingevolge dit beleid minimaal vereiste gegevens, de identiteit (ID-code) en de herkomst (UBN of Naam, Adres, Woonplaats), in het bedrijfsregister ontbraken. Deze gegevens waren niet opgenomen in het door verweerder vastgestelde model-bedrijfsregister en appellant beschikte evenmin over een administratie die het mogelijk maakte om deze gegevens in één oogopslag vast te stellen. Appellant heeft zich weliswaar beroepen op de aanwezigheid van scanlijsten, maar het controlerapport en de bijlage bij dit rapport leiden niet tot de conclusie dat deze scanlijsten betrekking hadden op de 199 dieren. Dat scanlijsten met betrekking tot de 199 dieren niettemin aanwezig waren en aan de controleur zijn getoond, is niet aannemelijk geworden. De conclusie moet dan ook zijn dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat appellant ten aanzien van deze 199 dieren in strijd met artikel 21, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 heeft gehandeld.
5.4 Het beroep van appellant op de op 29 juni 2004 door twee medewerkers van verweerder beweerdelijk gedane verklaring, dat de controleurs van LASER en de AID de instructie zullen krijgen dat zij in de eerste week na aankomst van grote groepen dieren op een bedrijf geen administratieve bedrijfscontroles mogen verrichten, faalt ten slotte reeds, omdat bedoelde verklaring slechts betrekking kan hebben op toekomstige controles. De beweerdelijke verklaring kan dan ook de rechtmatigheid van de controle op 9 september 2002 niet aantasten.
5.5 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. C.M. Wolters en mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. R.P.H. Rozenbrand als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 november 2005.
w.g. W.E. Doolaard w.g. R.P.H. Rozenbrand