ECLI:NL:CBB:2005:AU7846
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit Minister van Landbouw inzake zoogkoeienpremie
In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, inzake de toekenning van een zoogkoeienpremie. Appellant had op 2 september 2002 een steunaanvraag ingediend voor het aanhouden van 33 zoogkoeien, waaronder vijf vaarzen. De aanvraag werd gedaan op basis van de Regeling dierlijke EG-premies. Verweerder heeft in een eerder besluit van 1 juli 2003 premie verleend voor 32 dieren, maar heeft dit besluit herzien in een later besluit van 4 juni 2004, waarbij appellant voor 29 dieren premie werd verleend en een bedrag van € 975,69 werd teruggevorderd wegens onregelmatigheden. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
De kern van het geschil draait om de vraag of de runderen die appellant heeft opgegeven voldoen aan de definitie van zoogkoe en of appellant recht heeft op de premie voor het aantal opgegeven dieren. Verweerder heeft gesteld dat enkele runderen niet aan de voorwaarden voldeden, omdat de kalveren niet vier maanden bij de moederkoe zijn gebleven. Daarnaast heeft verweerder geconstateerd dat appellant voor een vaars die op 26 november 2002 heeft gekalfd, geen vervangend dier heeft gemeld, waardoor niet voldaan werd aan de eis van ten minste 15% vaarzen. Appellant heeft betoogd dat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid om vervangende dieren op te geven en dat verweerder hem hierop had moeten wijzen.
Het College heeft geoordeeld dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat appellant niet aan de voorwaarden voldeed en dat de mogelijkheid van vervanging in de Regeling is beschreven. Het College heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, omdat er geen reden was om af te wijken van de regelgeving. De beslissing van het College is op 1 december 2005 openbaar uitgesproken.