5. De beoordeling van het geschil
5.1 In beroep komt appellante uitsluitend op tegen het aan de registratie verbonden voorschrift dat de wachttijden voor de slacht van de kip en voor de slacht van de kalkoen op respectievelijk 25 en 35 dagen zijn vastgesteld.
5.2 Hetgeen appellante tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd, stelt de vraag aan de orde of dat besluit zorgvuldig is voorbereid en op een deugdelijke motivering berust. Dienaangaande overweegt het College als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat artikel 6, derde lid, van de Regeling doet zien dat verweerder bij een beslissing op bezwaar aan gegevens die voor het eerst in de bezwaarprocedure zijn overgelegd, voorbij kan gaan. Naar vaste rechtspraak van het College brengt, indien de wetgever de beoordeling van een aanvraag bindt aan gegevens die zijn verstrekt voordat een daartoe gestelde tijdslimiet is verstreken, indiening van een bezwaarschrift niet mee dat de aanvankelijke beslissing zou moeten worden heroverwogen met inachtneming van in bezwaar overgelegde gegevens.
Vast staat dat verweerder op basis van de door appellante in de aanvraagprocedure overgelegde gegevens heeft geweigerd het diergeneesmiddel te registreren. Redengevend hiertoe was, zo begrijpt het College het primaire besluit van verweerder, dat de door appellante in de residustudie toegepaste analysemethoden onvoldoende waren gevalideerd, zodat geen wachttijd kon worden vastgesteld voor de (niet eierleggende) kip en kalkoen. Verweerder heeft niettegenstaande het hiervoor weergegeven uitgangspunt met betrekking tot het in aanmerking nemen van gegevens, het door appellante tijdens de bezwaarfase overgelegde Final Report in zijn besluitvorming betrokken. Op basis van dit rapport heeft verweerder in de beslissing op bezwaar geconcludeerd dat de residubepalingsmethode, zoals appellante die heeft gebruikt in haar residustudie, identiek is aan de door een door CVMP als gevalideerd aangemerkte methode. Vervolgens heeft verweerder het diergeneesmiddel geregistreerd en aan deze registratie de gewraakte wachttijden verbonden.
In het kader van de door verweerder gekozen benadering, welke bij de beoordeling van het bestreden besluit als uitgangspunt moet worden genomen, brengt de uit artikel 7:11 van de Awb voortvloeiende verplichting tot heroverweging, gelezen in samenhang met het beginsel van zorgvuldige voorbereiding, met zich dat verweerder in de bezwaarfase dient te onderzoeken of op basis van de door appellante in de aanvraagprocedure overgelegde gegevens, verkregen met de – eerst in bezwaar geaccepteerde – gevalideerde methode, de door appellante gevraagde wachttijden van 14 en 16 dagen voor de slacht van de kip respectievelijk kalkoen konden worden vastgesteld. Immers, zo blijkt uit het primaire besluit, het ontbreken van een gevalideerde methode stond het bepalen van een wachttijd in de aanvraagprocedure in de weg. In dit verband is van belang dat, zoals door appellante is bepleit en anders dan door verweerder is aangenomen, de residustudies waarin de aangevraagde wachttijden werden onderbouwd, niet pas in de bezwaarfase maar reeds in de aanvraagprocedure zijn overgelegd. Uit de door appellante in de bezwaarfase overgelegde gegevens blijkt de deugdelijkheid van de methode waarop zij reeds voordien, meer in het bijzonder vóór 30 juni 2001, heeft beroepen. Voorts was verweerder gehouden te motiveren waarom hij aan de registratie van het diergeneesmiddel van de aanvraag afwijkende en voor appellante ongunstige wachttijden heeft verbonden. Het bestreden besluit geeft blijk van het één noch van het ander.
Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat op basis van de door appellante verstrekte gegevens geen wachttijden konden worden vastgesteld, doch dat uiteindelijk, na acceptatie van de residubepalingsmethode is besloten de wachttijden van een eerder toegelaten, verwant diergeneesmiddel te hanteren, moet worden vastgesteld dat verweerder deze onderbouwing van de wachttijdbepaling pas – op een daartoe strekkende vraag – ter zitting van het College heeft kenbaar gemaakt. Uit een oogpunt van een goede procesorde zal het College dit standpunt, wat daarvan overigens zij, dan ook buiten beschouwing laten.
Aan een beoordeling van hetgeen appellante ter zitting van het College heeft aangevoerd met betrekking tot de statistische methode, komt het College, gelet op het hiervoor overwogene, evenmin toe.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het bestreden besluit niet voldoet aan de artikelen 3:2, 7:11 en 7:12, eerste lid, van de Awb. 5.3 Gelet hierop zal het College het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen met in achtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen.
Het door appellante betaalde griffierecht zal aan haar moeten worden vergoed.
Het College acht voorts termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellante, zijnde de kosten van de door haar gemachtigde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Met in achtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 322,-- (1 punt voor het verschijnen ter zitting).