ECLI:NL:CBB:2005:AU6875
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van ten onrechte betaalde zoogkoeienpremies en slachtpremies
In deze zaak heeft appellante, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin haar premieaanvragen voor zoogkoeien en slachtpremies voor het jaar 2002 zijn afgewezen en de reeds betaalde bedragen zijn teruggevorderd. De procedure begon met een bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 juni 2004, waarin de aanvragen werden afgewezen op basis van onregelmatigheden met betrekking tot de aangevraagde dieren. Tijdens de zitting op 28 september 2005 heeft appellante haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat de runderen die niet aan de voorwaarden voldeden, vervangen waren en dat zij vervangingskaarten had opgestuurd. Echter, de verweerder ontving geen vervangingskaarten en stelde dat de bewijslast voor de verzending bij appellante lag.
De beoordeling van het College richtte zich op de vraag of de terugvordering van de premies terecht was. Het College concludeerde dat de runderen waarvoor appellante premie had aangevraagd, niet premiewaardig waren omdat zij binnen de vereiste aanhoudtermijn van zes maanden van het bedrijf waren afgevoerd. Het College oordeelde dat de verweerder terecht de premies had teruggevorderd, aangezien het percentage onregelmatigheden groter was dan 20%. Appellante's argument dat zij voldoende premieabele dieren had, werd verworpen, omdat de verweerder zich moest baseren op de aangevraagde dieren.
Het College verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen grond was voor schadevergoeding, aangezien de premies terecht waren teruggevorderd. De uitspraak werd gedaan door mr. E.J.M. Heijs, met mr. M.S. Hoppener als griffier, op 9 november 2005.