ECLI:NL:CBB:2005:AU6861

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/1041
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van EG-steunverlening voor akkerbouwgewassen na controle van aangevraagde oppervlakten

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen besluiten van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die de toekenning van akkerbouwsteun voor de jaren 2000, 2001 en 2002 had herzien en de reeds uitbetaalde subsidies had teruggevorderd. De besluiten waren gebaseerd op een teledetectiecontrole die had aangetoond dat de aangevraagde oppervlakten niet voldeden aan de voorwaarden voor subsidiëring. Appellant had in zijn aanvraag voor 2003 een oppervlakte van 11.72 ha snijmaïs opgegeven, maar de controle wees uit dat een deel van deze percelen in de referentieperiode als grasland was gebruikt. De Minister had de aanvragen voor de jaren 2000 en 2001 geheel geweigerd en de uitbetaalde steun teruggevorderd, omdat het verschil tussen de aangevraagde en geconstateerde oppervlakte groter was dan 20%. Voor het jaar 2002 was het verschil zelfs groter dan 30%. Appellant voerde aan dat de besluiten onrechtmatig waren en dat hij niet in staat was om bewijs op perceelsniveau te leveren, omdat de controle pas jaren later plaatsvond. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de Minister op goede gronden had gehandeld en dat appellant niet had aangetoond dat de satellietbeelden verkeerd waren geïnterpreteerd. Het College verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de verplichting tot terugvordering van de onterecht betaalde subsidies.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 04/1041 9 november 2005
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant,
gemachtigde: ing. J.W.G.M. Loeffen, adviseur te Wijchen,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: ing. G.C.J. van Rooijen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 30 november 2004, bij het College binnengekomen op 3 december 2004, beroep ingesteld tegen twee besluiten van verweerder van 22 oktober 2004.
Bij deze besluiten heeft verweerder beslist op de bezwaren van appellant tegen een drietal besluiten van 17 mei 2004, waarbij eerdere besluiten tot toekenning aan appellant van akkerbouwsteun op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen over de jaren 2000, 2001 en 2002 zijn herzien en de uitbetaalde subsidies zijn teruggevorderd.
Op 21 december 2004 heeft het College van verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken ontvangen en op 30 december 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 4 januari 2005 heeft appellant het College nadere stukken doen toekomen.
Bij brief van 27 juli 2005 heeft verweerder desgevraagd nadere stukken aan het College toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2005, waar partijen bij monde van hun gemachtigde hun standpunten hebben toegelicht. De gemachtigde van verweerder werd bijgestaan door drs. M. Honig, werkzaam bij GeoRas.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen is onder meer het volgende bepaald:
"Er kunnen geen betalingsaanvragen worden ingediend voor grond die op 31 december 1991 als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was."
In artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2316/1999 van de Commissie van 22 oktober 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen is het volgende bepaald:
"Voor de toepassing van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 gelden voor de begrippen "blijvend grasland", "blijvende teelten", "meerjarige gewassen" en "herstructureringsprogramma" de in bijlage I opgenomen definities."
In bedoelde bijlage staat:
"Definities
1. Blijvend grasland
Grond die geen deel uitmaakt van een vruchtwisseling en die blijvend (ten minste vijf jaar) als grasland wordt gebruikt, ongeacht of het ingezaaid dan wel natuurlijk grasland betreft."
Bij Verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie van 23 december 1992 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, zoals deze luidde ten tijde hier van belang, is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 6
1. De administratieve controles en de controles ter plaatse worden uitgevoerd op zodanige wijze dat een doeltreffende verificatie van de naleving van de voorwaarden voor toekenning van de steunbedragen en premies gewaarborgd.
(…)
3. De controles ter plaatse betreffen ten minste een belangrijke steekproef uit de aanvragen. Deze steekproef moet bestaan uit ten minste:
- (…)
- 5 % van de steunaanvragen "oppervlakten".
(…)
Artikel 9
(…)
2. Wanneer wordt vastgesteld dat de in de steunaanvraag ''oppervlakten'' aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte, wordt het steunbedrag berekend op basis van de bij de controle feitelijk geconstateerde oppervlakte. Behoudens overmacht wordt de feitelijk geconstateerde oppervlakte echter verlaagd met tweemaal het vastgestelde verschil wanneer dit groter dan 3% van de geconstateerde oppervlakte of dan 2 ha en niet groter dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte is.
Er wordt geen aan de oppervlakte gekoppelde steun toegekend wanneer het vastgestelde verschil groter is dan 20% van de geconstateerde oppervlakte.
De bovenbedoelde verlagingen worden niet toegepast indien het bedrijfshoofd het bewijs levert dat hij voor de bepaling van de oppervlakte op correcte wijze is uitgegaan van informatie die door de bevoegde instantie wordt erkend.
(...)
Artikel 14
1. In geval van onverschuldigde betaling is het betrokken bedrijfshoofd verplicht tot terugbetaling van deze bedragen (...).
(…)"
In Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 18 - Controlepercentages
1. De controles ter plaatse betreffen jaarlijks ten minste:
a) 5 % van alle bedrijfshoofden die een steunaanvraag "oppervlakten" indienen;
(…)
3. Wanneer is bepaald dat onderdelen van een controle ter plaatse door middel van een steekproef mogen worden uitgevoerd, moet deze steekproef een betrouwbaar en representatief controleniveau waarborgen. De lidstaten bepalen de criteria voor de samenstelling van de steekproef. Komen bij de steekproeven onregelmatigheden aan het licht, dan wordt de steekproef dienovereenkomstig uitgebreid.
Artikel 23 - Teledetectie
1. Onder de in dit artikel bepaalde voorwaarden kunnen de lidstaten voor de in artikel 18, lid 1, onder a), bedoelde steekproef teledetectie gebruiken in plaats van traditionele middelen voor een controle ter plaatse. (…)
(…)
Artikel 32 - Kortingen en uitsluitingen bij te hoge aangifte
1. Wanneer ten aanzien van een gewasgroep de aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte in de zin van artikel 31, lid 2, wordt het steunbedrag berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte, verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil wanneer dit groter is dan 3 % of dan 2 ha, doch niet groter dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte.
Wanneer het verschil groter is dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte, wordt voor de betrokken gewasgroep geen aan de oppervlakte gerelateerde steun toegekend.
2. Wanneer met betrekking tot de totale geconstateerde oppervlakte waarop een steunaanvraag in het kader van de in artikel 1, lid 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 3508/92 vermelde steunregelingen betrekking heeft, het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte in de zin van artikel 31, lid 2, groter is dan 30%, wordt het op grond van die steunregelingen toe te kennen steunbedrag waarop het bedrijfshoofd overeenkomstig artikel 31, lid 2, aanspraak zou kunnen maken, voor het betrokken kalenderjaar geweigerd.
(…)
Artikel 49 - Terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen
1. In geval van een onverschuldigde betaling is het bedrijfshoofd verplicht het betrokken bedrag terug te betalen, (…).
(…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft bij zijn aanvraag oppervlakten voor het jaar 2003 voor 11.72 ha snijmaïs akkerbouwsubsidie aangevraagd.
- Op basis van een teledetectiecontrole heeft GeoRas, het bureau dat verweerder in dergelijke zaken adviseert, in oktober 2003 aan verweerder gerapporteerd, dat het met snijmaïs beteelde perceel 3 - met een aangevraagde oppervlakte van 2.66 ha - voor een oppervlakte van 1.73 ha en de met snijmaïs beteelde percelen 4 en 5 - met aangevraagde oppervlaktes van respectievelijk 0.52 ha en 0.65 ha - in het geheel niet aan de voorwaarden voor subsidiëring voldoen. Aan deze rapportage lag de bevinding ten grondslag dat het perceel 3 (gedeeltelijk) en de percelen 4 en 5 (volledig) in de jaren 1987 tot en met 1991 niet anders dan als grasland in gebruik geweest waren. De conclusies van deze rapportage heeft verweerder bij brief van 14 november 2003 aan appellant toegezonden.
- In reactie op verweerders brief van 14 november 2003 heeft appellant verweerder bij brief van 27 november 2003 medegedeeld dat de betreffende percelen reeds lang tot zijn bedrijf behoren en dat hij vruchtwisseling toepast. Ook in de referentieperiode van 1987 tot en met 1991 is op deze percelen vruchtwisseling toegepast en is onder meer maïs geteeld. Appellant geeft voorts aan niet meer over bewijsstukken over de jaren 1987 tot en met 1991 te beschikken.
- Bij besluit van 25 december 2003 heeft verweerder in een en ander aanleiding gevonden de door appellant voor 2003 aangevraagde akkerbouwsteun geheel te weigeren. Appellant heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
- Aangezien eerdergenoemde percelen 3, 4 en 5 ook in de aanvragen om akkerbouwsubsidie voor 2000 (als respectievelijk de percelen 9 en 11, 8 en 10), 2001 en 2002 (als respectievelijk de percelen 9, 8 en 10) waren opgegeven, heeft verweerder bij drie afzonderlijke besluiten van 17 mei 2004, verzonden op 4 juni 2004, ook zijn besluiten van 6 december 2000, 20 januari 2002 en 18 november 2002 tot toekenning van subsidie voor respectievelijk de jaren 2000, 2001 en 2002 voor de gewasgroep maïs herzien.
Omdat het verschil tussen aangevraagde en geconstateerde oppervlakte binnen de gewasgroep maïs in de jaren 2000 en 2001 groter was dan 20% van de geconstateerde oppervlakte (27,43% in 2000 en 30,15% in 2001), heeft verweerder voor die jaren op grond van artikel 9, tweede lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 de gevraagde steun alsnog geheel geweigerd en de reeds uitbetaalde steun, zijnde € 5.118,71 (2000) en € 5.358,04 (2001), op grond van artikel 14 van die verordening teruggevorderd.
Omdat het verschil tussen aangevraagde en geconstateerde oppervlakte in het jaar 2002 groter was dan 30% van de geconstateerde oppervlakte (33,57%), heeft verweerder voor dat jaar op grond van artikel 32, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 de gevraagde steun alsnog geweigerd en de voor dat jaar reeds uitbetaalde steun, zijnde € 4.243,97, op grond van artikel 49 van die verordening teruggevorderd.
- Tegen deze besluiten heeft appellant bij afzonderlijke brieven van 9 juni 2004, aangevuld bij brief van 15 juni 2004, bezwaar gemaakt.
- Op 23 september 2004 is appellant naar aanleiding van zijn bezwaren door een ambtelijke commissie van verweerder gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder de bestreden besluiten genomen.
3. De bestreden besluiten
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder heeft verweerder de bezwaren van appellant ongegrond verklaard. Hiertoe is het volgende aangevoerd.
Door middel van satellietbeelden en de interpretatie daarvan door GeoRas is gebleken dat de in rubriek 2.2 aangeduide percelen van appellant met een totale aangevraagde oppervlakte van 3.83 ha in de referentiejaren 1987 tot en met 1991 voor een oppervlakte van 2.82 ha met gras beteeld zijn geweest en voor deze oppervlakte dus niet voldoen aan de definitie van akkerland. De enkele omstandigheid dat een legenda bij de satellietfoto's ontbreekt, wil niet zeggen dat er van een subjectieve beoordeling van de beelden sprake is. Een legenda is niet gebruikt, omdat de weergegeven kleuren op satellietbeelden per seizoen en per grondsoort kunnen verschillen, zodat geen eenduidige interpretatie mogelijk is.
Het opgeven van percelen die niet (volledig) aan de voorwaarden voldoen, komt voor rekening en risico van appellant, ondanks het feit dat de betaling al enige tijd geleden heeft plaatsgevonden.
Om de interpretatie van de satellietbeelden te weerleggen is bewijs op perceelsniveau een vereiste. Appellant dient derhalve aan te tonen dat de in rubriek 2.2 aangeduide percelen in één van de jaren 1987 tot en met 1991 voor meer dan 2.82 ha zijn gebruikt voor de teelt van een akkerbouw- of tuinbouwgewas en daarmee voldoen aan de definitie van akkerland. Appellant is hierin niet geslaagd. Hierbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat de door appellant overgelegde verklaring van 27 november 2003, inhoudende dat in de referentieperiode vruchtwisseling op de in geding zijnde percelen is toegepast, niet wordt ondersteund door enig ander (objectief) bewijs op perceelsniveau.
Omdat tegen het besluit voor het jaar 2003 geen bezwaar is gemaakt, is in rechte komen vast te staan dat de in rubriek 2.2 genoemde percelen niet (volledig) aan de definitie van akkerland voldoen.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter onderbouwing van zijn beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
De besluiten tot terugvordering van de over de jaren 2000, 2001 en 2002 uitbetaalde subsidies zijn onrechtmatig. De betreffende afgekeurde percelen zijn, anders dan verweerder betoogt, op enig moment in de referentieperiode van 1987 tot en met 1991 als bouwland in gebruik geweest en voldoen daarmee aan de definitie van akkerland.
Verweerder heeft willekeurig gehandeld door appellants aanvraag voor het jaar 2003 door middel van teledetectie te controleren. Verweerder wist dat appellant niet in staat zou zijn om (tegen)bewijs op perceelsniveau te leveren. Van een betrouwbare overheidsinstantie mag worden verwacht dat aanvragen aanstonds worden gecontroleerd en afgehandeld en niet dat dit pas na verloop van een periode van twaalf jaar gebeurt. Als gevolg van de handelwijze van verweerder komt de levensvatbaarheid van het bedrijf van appellant in het geding.
De aan de besluiten tot terugvordering van de uitbetaalde subsidies ten grondslag liggende satellietbeelden en de interpretatie daarvan door GeoRas kunnen geen volledige zekerheid bieden inzake het voldoen van percelen aan de definitie van akkerland. Dit wordt bevestigd door de omstandigheid dat een gedeelte van één van de in geding zijnde percelen het voordeel van de twijfel heeft gekregen, terwijl op dit goedgekeurde gedeelte hetzelfde gewas is geteeld als op het afgekeurde deel van het perceel het geval was.
Bovendien is op de satellietbeelden geen legenda vermeld en bestrijken zij een totale oppervlakte van ongeveer 170 m2. Verder zet appellant vraagtekens bij de onafhankelijkheid van GeoRas, omdat dit bedrijf voor zijn werkzaamheden door verweerder wordt betaald.
De gang van zaken met betrekking tot het door verweerder aangedragen bewijs is onjuist. Verweerder heeft tijdens de hoorzitting een satellietbeeld getoond van 5 juli 1987, terwijl dat beeld zich niet in het aan appellant verstrekte dossier bevond.
Dat appellant geen bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag om akkerbouwsubsidie voor het jaar 2003, betekent niet dat daarmee in rechte is komen vast te staan dat de in geding zijnde percelen niet aan de definitie van akkerland voldoen. Appellant heeft destijds om persoonlijke redenen niet op het afwijzingsbesluit gereageerd.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Bij zijn besluit van 25 december 2003 heeft verweerder appellants aanvraag om akkerbouwsubsidie voor het jaar 2003 geheel afgewezen. Appellant heeft tegen dat besluit geen bezwaar gemaakt. Dat ontneemt appellant niet het recht om, als verweerder aan zijn bevindingen voor het jaar 2003 vervolgens de conclusie verbindt, dat de toegekende subsidies over eerdere jaren teruggevorderd moet worden, alsnog deze bevindingen ter discussie te stellen. In dit opzicht staat ieder besluit op zich. Derhalve komt appellant hier de vrijheid toe om te bewijzen, dat hij percelen voor premie in aanmerking heeft gebracht die aan de daartoe gestelde voorwaarden voldoen.
5.2 Ingevolge artikel 6, derde lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 en artikel 18, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001, is verweerder verplicht ieder jaar vijf procent van de aanvragen om akkerbouwsteun aan een gedegen onderzoek te onderwerpen. Van dat onderzoek, dat mede met behulp van teledetectie kan plaatsvinden, kan deel uitmaken een onderzoek naar het gebruik van de opgegeven percelen op 31 december 1991, in verband met het bepaalde in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999. Het College ziet in dit licht bezien geen grond voor het oordeel dat verweerder ten aanzien van appellant in strijd met het verbod van willekeur zou hebben gehandeld door zijn subsidieaanvraag voor het jaar 2003 door middel van teledetectie te controleren.
5.3 Voorzover appellant zich op het standpunt stelt dat satellietbeelden te onnauwkeurig zijn om als basis te dienen voor besluitvorming door verweerder, volgt het College appellant hierin niet.
Zoals het College eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van 30 september 2005 (AWB 04/374, www.rechtspraak.nl, LJN: AU4088), vergt de interpretatie van satellietbeelden een niet geringe mate van deskundigheid. Het is in vele gevallen niet mogelijk om met behulp van een simpel schema, zoals een leganda, op basis van de daarop zichtbare kleurverschillen tot een eenduidige conclusie over de aanwezigheid van bepaalde beplanting op een bepaald moment te geraken. Dat neemt niet weg dat er betrouwbare informatie aan valt te ontlenen.
GeoRas is een door de Europese autoriteiten gecertificeerd bedrijf dat de door de Europese Commissie beschikbaar gestelde satellietbeelden volgens vaste procedures interpreteert. Indien op basis daarvan niet kan worden vastgesteld dat een perceel op 31 december 1991 anders dan als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was en dat derhalve voor dat perceel op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 een betalingsaanvraag kan worden ingediend, mag van de aanvrager verwacht worden dat deze de premiewaardigheid van het perceel alsnog aannemelijk maakt.
De aanvrager kan dit allereerst doen door gemotiveerd aan te voeren dat verweerder en/of GeoRas ten onrechte de conclusie hebben getrokken dat de beelden onvoldoende grondslag bieden om een perceel premiewaardig te achten. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als aanwijsbaar beelden van een verkeerd perceel bestudeerd zijn of als de beelden verkeerd geïnterpreteerd zijn en wel degelijk uitwijzen dat sprake is geweest van een gebruik anders dan als bedoeld in artikel 7.
De aanvrager kan de premiewaardigheid van een perceel voorts aannemelijk maken door feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat het perceel in een of meer referentiejaren niet alleen als grasland in gebruik is geweest. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien een stuk wordt overgelegd waaruit blijkt dat op het perceel in één van de referentiejaren een akkerbouwgewas is geteeld, zeker als dit gebruik in overeenstemming met de beelden kan worden gebracht. Volgens vaste jurisprudentie van het College kan daarbij geen vorm van bewijs op voorhand worden uitgesloten en dient bij de waardering van het aangebrachte bewijs rekening gehouden te worden met het feit, dat het tijdsverloop na de periode van 1987 tot en met 1991 de mogelijkheid van bewijslevering ongunstig beïnvloedt. Het bewijs van een ander gebruik dan uit de satellietbeelden wordt afgeleid, kan in beginsel alleen per perceel geleverd worden.
Uitgangspunt bij de beoordeling is in beide gevallen dat het niet aan verweerder is overtuigend te bewijzen dat een perceel niet premiewaardig is, maar aan de aanvrager om aannemelijk te maken dat een voor subsidie opgegeven perceel premiewaardig is. Het is immers de verantwoordelijkheid van de aanvrager te onderbouwen dat hij voor de door hem aangevraagde subsidie in aanmerking komt, zodat van hem bewijs ter zake mag worden gevraagd. Verweerder neemt dan ook op goede gronden het standpunt in dat hij na controle geen steun mag verstrekken als er niet van kan worden uitgegaan dat het daarvoor in aanmerking gebrachte perceel aan de voorwaarden voldoet.
5.4 In het onderhavige geval heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat de satellietbeelden door GeoRas verkeerd zijn geïnterpreteerd en dat door verweerder afgekeurde oppervlakte van de in rubriek 2.2 genoemde percelen toch premiewaardig is. De twijfel die appellant over de betrouwbaarheid van de interpretatie van de satellietbeelden heeft, omdat op het afgekeurde deel van perceel 9 (en 11) hetzelfde gewas is geteeld als op het goedgekeurde deel, is onvoldoende. Dat op het afgekeurde perceel daadwerkelijk hetzelfde gewas heeft gestaan, is immers niet met enig stuk onderbouwd.
5.5 Nu aan appellant voor de in rubriek 2.2 aangeduide percelen voor de jaren 2000, 2001 en 2002 subsidie is verstrekt, terwijl achteraf is komen vast te staan dat hij hierop geen aanspraak kon maken, was verweerder ingevolge artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 3887/92 (voor de jaren 2000 en 2001) en ingevolge artikel 49 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 (voor het jaar 2002) gehouden de premietoekenningen ongedaan te maken en de op basis van die toekenningen uitbetaalde bedragen terug te vorderen.
Het gaat hier om een verplichting tot terugvordering, die rechtstreeks voortvloeit uit het Europese recht en geheel daardoor gereguleerd wordt.
5.6 Verweerder was voorts verplicht de sanctie van artikel 9, tweede lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 (voor de jaren 2000 en 2001) en van artikel 32, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 (voor het jaar 2002) toe te passen. Het College verwijst ter zake naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 19 november 2002, C-304/00, Jur. I-10737, inzake W.H. Strawson (Farms) Ltd en J.A. Gagg & Sons (a firm). Daaruit blijkt dat, indien een aanvrager gedurende enkele jaren achtereen een grotere oppervlakte aanvraagt dan geconstateerd wordt, als zulks eenmaal is vastgesteld en op basis daarvan de toekenning van steun herzien wordt, voor ieder van die jaren de uit Verordening (EEG) nr. 3887/92 dan wel Verordening (EG) nr. 2419/2001 voortvloeiende sancties opgelegd dienen te worden, onverminderd de verjaringstermijn bepaald in artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95. Dit betekent dat ter zake van een gelijke overtreding in meerdere jaren achteraf over ieder jaar een sanctie moet worden opgelegd. Naar het Hof heeft vastgesteld, is zulks niet in strijd te achten met het evenredigheidsbeginsel.
Indien een aanvrager een aanvraag indient voor percelen waarvan hij niet aannemelijk kan maken dat deze aan de voorwaarden voldoen, komt dat voor zijn rekening en risico.
Dat eerst op de hoorzitting in bezwaar een satellietbeeld van 5 juli 1987 is getoond, kan tenslotte niet tot vernietiging van de bestreden besluiten leiden. Appellant is zowel bij de hoorzitting in bezwaar als in beroep in de gelegenheid geweest op het satellietbeeld van 5 juli 1987 te reageren en hij heeft van die mogelijkheid ook gebruik gemaakt. Niet valt in te zien dat appellant in zijn belangen is geschaad.
5.7 Gelet op al het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten vindt het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 november 2005.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. M.S. Hoppener