ECLI:NL:CBB:2005:AU6065

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/951 en 04/953
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onterecht verstrekte akkerbouwsubsidies op basis van teledetectiecontrole

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 november 2005 uitspraak gedaan over de terugvordering van akkerbouwsubsidies die onterecht aan appellant waren verstrekt. Appellant, vertegenwoordigd door mr. M.J.C. Mol, had beroep ingesteld tegen besluiten van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, vertegenwoordigd door drs. J.J.M. Schipper, die de subsidies voor de jaren 2000, 2001 en 2002 had herzien en teruggevorderd. De herziening was gebaseerd op een teledetectiecontrole die had aangetoond dat de opgegeven percelen niet voldeden aan de voorwaarden voor subsidiëring. Appellant had aanvankelijk subsidies ontvangen, maar na de controle bleek dat de percelen in de referentieperiode als grasland waren gebruikt, wat niet in overeenstemming was met de vereisten voor akkerbouwsubsidies.

Het College oordeelde dat de terugvordering gerechtvaardigd was op basis van Europese verordeningen die de terugvordering van onterecht betaalde bedragen voorschrijven. Appellant had niet kunnen aantonen dat hij te goeder trouw had gehandeld of dat er sprake was van een fout van de bevoegde instantie die niet door hem kon worden ontdekt. Het College benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de aanvrager is om aan te tonen dat de percelen aan de voorwaarden voldoen. De uitspraak bevestigde dat de sancties voor het indienen van onjuiste aanvragen ook van toepassing zijn op eerdere jaren, en dat de aanvrager niet kan terugvallen op eerdere goedkeuringen als deze niet zijn onderbouwd met bewijs dat de percelen aan de voorwaarden voldoen. De beroepen van appellant werden ongegrond verklaard, en het College oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 04/951 en 04/953 9 november 2005
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant,
gemachtigde: mr. M.J.C. Mol, werkzaam bij ZLTO te Tilburg,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: drs. J.J.M. Schipper, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedures
Appellant heeft bij brief van 22 november 2004, welke diezelfde dag bij het College is binnengekomen, beroep ingesteld tegen twee besluiten van verweerder van 12 oktober 2004.
Bij deze besluiten heeft verweerder beslist op de bezwaren van appellant tegen een drietal besluiten van 17 mei 2004, waarbij eerdere besluiten tot toekenning aan appellant van akkerbouwsteun over de jaren 2000, 2001 en 2002 zijn herzien en de uitbetaalde subsidies zijn teruggevorderd. Het beroep inzake het jaar 2002 is bij het College geregistreerd onder nummer AWB 04/951 en het beroep inzake de jaren 2000 en 2001 onder nummer AWB 04/953.
Op 27 januari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 28 september 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen zich door hun gemachtigde hebben laten vertegenwoordigen. De gemachtigde van verweerder werd bijgestaan door drs. M. Honig, werkzaam bij GeoRas.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen is onder meer het volgende bepaald:
"Er kunnen geen betalingsaanvragen worden ingediend voor grond die op 31 december 1991 als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was."
In artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2316/1999 van de Commissie van 22 oktober 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen is het volgende bepaald:
"Voor de toepassing van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 gelden voor de begrippen "blijvend grasland", "blijvende teelten", "meerjarige gewassen" en "herstructureringsprogramma" de in bijlage I opgenomen definities."
In bedoelde bijlage staat:
"Definities
1. Blijvend grasland
Grond die geen deel uitmaakt van een vruchtwisseling en die blijvend (ten minste vijf jaar) als grasland wordt gebruikt, ongeacht of het ingezaaid dan wel natuurlijk grasland betreft."
Bij Verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie van 23 december 1992 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, zoals deze luidde ten tijde hier van belang, is onder meer het volgende bepaald:
"TITEL IV CONTROLES
Artikel 6
1. De administratieve controles en de controles ter plaatse worden uitgevoerd op zodanige wijze dat een doeltreffende verificatie van de naleving van de voorwaarden voor toekenning van de steunbedragen en premies gewaarborgd.
(…)
3. De controles ter plaatse betreffen ten minste een belangrijke steekproef uit de aanvragen. Deze steekproef moet bestaan uit ten minste:
- (…)
- 5 % van de steunaanvragen "oppervlakten".
(…)
Artikel 7
1. Indien een Lid-Staat besluit de in artikel 6, lid 3, bedoelde steekproef geheel of gedeeltelijk te controleren door middel van teledetectie, (…).
Artikel 9
1. (…)
2. Wanneer wordt vastgesteld dat de in de steunaanvraag ''oppervlakten'' aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte, wordt het steunbedrag berekend op basis van de bij de controle feitelijk geconstateerde oppervlakte. Behoudens overmacht wordt de feitelijk geconstateerde oppervlakte echter verlaagd met tweemaal het vastgestelde verschil wanneer dit groter dan 3% van de geconstateerde oppervlakte of dan 2 ha en niet groter dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte is.
Er wordt geen aan de oppervlakte gekoppelde steun toegekend wanneer het vastgestelde verschil groter is dan 20% van de geconstateerde oppervlakte.
De bovenbedoelde verlagingen worden niet toegepast indien het bedrijfshoofd het bewijs levert dat hij voor de bepaling van de oppervlakte op correcte wijze is uitgegaan van informatie die door de bevoegde instantie wordt erkend.
(...)
Artikel 14
1. In geval van onverschuldigde betaling is het betrokken bedrijfshoofd verplicht tot terugbetaling van deze bedragen (...).
(…)
4. De in lid 1 bedoelde terugbetalingsplicht is niet van toepassing indien de betaling is verricht als gevolg van een fout van de bevoegde instantie zelf of van een andere instantie en die fout redelijkerwijs niet kon worden ontdekt door het bedrijfshoofd, dat derhalve volledig te goeder trouw heeft gehandeld en alle terzake geldende verplichtingen is nagekomen.
(…)"
In Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen is onder meer het volgende bepaald:
" Titel III CONTROLES
Artikel 15 - Algemeen beginsel
De administratieve controles en de controles ter plaatse worden zo uitgevoerd dat op betrouwbare wijze kan worden geverifieerd of aan de voorwaarden voor toekenning van steunbedragen is voldaan.
Artikel 18 - Controlepercentages
1. De controles ter plaatse betreffen jaarlijks ten minste:
a) 5 % van alle bedrijfshoofden die een steunaanvraag "oppervlakten" indienen;
(…)
3. Wanneer is bepaald dat onderdelen van een controle ter plaatse door middel van een steekproef mogen worden uitgevoerd, moet deze steekproef een betrouwbaar en representatief controleniveau waarborgen. De lidstaten bepalen de criteria voor de samenstelling van de steekproef. Komen bij de steekproeven onregelmatigheden aan het licht, dan wordt de steekproef dienovereenkomstig uitgebreid.
Artikel 23 - Teledetectie
1. Onder de in dit artikel bepaalde voorwaarden kunnen de lidstaten voor de in artikel 18, lid 1, onder a), bedoelde steekproef teledetectie gebruiken in plaats van traditionele middelen voor een controle ter plaatse. (…)
(…)
Artikel 32 - Kortingen en uitsluitingen bij te hoge aangifte
1. Wanneer ten aanzien van een gewasgroep de aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte in de zin van artikel 31, lid 2, wordt het steunbedrag berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte, verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil wanneer dit groter is dan 3 % of dan 2 ha, doch niet groter dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte.
Wanneer het verschil groter is dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte, wordt voor de betrokken gewasgroep geen aan de oppervlakte gerelateerde steun toegekend.
2. Wanneer met betrekking tot de totale geconstateerde oppervlakte waarop een steunaanvraag in het kader van de in artikel 1, lid 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 3508/92 vermelde steunregelingen betrekking heeft, het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte in de zin van artikel 31, lid 2, groter is dan 30%, wordt het op grond van die steunregelingen toe te kennen steunbedrag waarop het bedrijfshoofd overeenkomstig artikel 31, lid 2, aanspraak zou kunnen maken, voor het betrokken kalenderjaar geweigerd.
(...)
Artikel 44 - Uitzonderingen op de toepassing van kortingen en uitsluitingen
1. De in deze titel bedoelde kortingen en uitsluitingen zijn niet van toepassing wanneer het bedrijfshoofd feitelijk juiste gegevens heeft verschaft of wanneer hij anderszins kan bewijzen dat hem geen schuld treft.
(...)
Artikel 48 - Overmacht en buitengewone omstandigheden
1. Gevallen van overmacht of buitengewone omstandigheden moeten binnen tien werkdagen vanaf het tijdstip waarop zulks voor het bedrijfshoofd mogelijk is met het relevante door de bevoegde instantie afdoende geachte bewijs bij de bevoegde instantie worden gemeld.
(...)
Artikel 49 - Terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen
1. In geval van een onverschuldigde betaling is het bedrijfshoofd verplicht het betrokken bedrag terug te betalen, (…).
(...)
4. De in lid 1 bedoelde terugbetalingsplicht is niet van toepassing indien de betaling is verricht als gevolg van een fout van de bevoegde instantie zelf of van een andere instantie en die fout redelijkerwijs niet kon worden ontdekt door het bedrijfshoofd.
Wanneer de fout evenwel betrekking heeft op feitelijke elementen die relevant zijn voor de berekening van de betrokken betaling, is de eerste alinea alleen van toepassing indien het besluit tot terugvordering niet binnen twaalf maanden na de betaling is meegedeeld.
(…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft bij zijn aanvraag oppervlakten voor 2003 voor 6.75 ha maïs akkerbouwsubsidie aangevraagd.
- Op basis van een teledetectiecontrole heeft GeoRas, het bureau dat verweerder in dergelijke zaken adviseert, in oktober 2003 aan verweerder gerapporteerd dat perceel 1 met een aangevraagde oppervlakte van 1.26 ha niet aan de voorwaarden voor subsidiëring voldoet. Aan deze rapportage lag de bevinding ten grondslag dat dit perceel in de jaren 1987 tot en met 1991 niet anders dan als grasland in gebruik geweest was.
- Bij besluit van 15 januari 2004 heeft verweerder hierin aanleiding gevonden de door appellant gevraagde akkerbouwsubsidie voor het jaar 2003 geheel te weigeren. Appellant heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
- Aangezien eerdergenoemd perceel 1 ook in de aanvragen om akkerbouwsubsidie voor 2000, 2001 en 2002 was opgegeven, heeft verweerder bij drie afzonderlijke besluiten van 17 mei 2004, verzonden op 4 juni 2004, ook zijn besluiten van 29 november 2000, 29 november 2001 en 30 november 2002 tot toekenning van subsidie voor respectievelijk de jaren 2000, 2001 en 2002 voor de gewasgroep maïs herzien.
Omdat het verschil tussen aangevraagde en geconstateerde oppervlakte binnen de gewasgroep maïs in de jaren 2000 en 2001 groter was dan 20% van de geconstateerde oppervlakte (22,95%), heeft verweerder voor die jaren op grond van artikel 9, tweede lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 de gevraagde steun alsnog geheel geweigerd en de reeds uitbetaalde steun, zijnde € 2.637,50 (2000) en € 2.832,16 (2001), op grond van artikel 14 van die verordening teruggevorderd.
Om dezelfde reden heeft verweerder eveneens de voor het jaar 2002 op grond van artikel 32, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 de gevraagde steun alsnog geweigerd en de voor de gewasgroep maïs voor dat jaar reeds uitbetaalde steun, zijnde € 2.553,19, op grond van artikel 49 van die verordening teruggevorderd.
- Tegen deze besluiten heeft appellant bij afzonderlijke brieven van 16 juni 2004, aangevuld bij brieven van 14 juli 2004, bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder de bestreden besluiten genomen.
3. De bestreden besluiten
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren van appellant ongegrond verklaard. Hiertoe is - samengevat - het volgende overwogen.
Verweerder is op grond van de hier in rubriek 2.1 aangehaalde bepalingen uit Europese verordeningen verplicht om ten onrechte betaalde bedragen terug te vorderen. Dit is slechts anders indien de betaling is verricht als gevolg van een fout van de bevoegde instantie zelf of een andere instantie en die fout redelijkerwijs niet kon worden ontdekt door het bedrijfshoofd. Daarvan is hier geen sprake.
Het opgeven van een perceel dat niet voldoet aan de voorwaarden, komt voor rekening en risico van appellant, ondanks het feit dat de betaling al enige tijd geleden heeft plaatsgevonden.
Om de interpretatie van satellietbeelden door GeoRas te weerleggen, is bewijs op perceelsniveau een vereiste. Anders dan appellant veronderstelt is uit de beschikbare beelden van perceel 1 uit de aanvragen voor de jaren 2000, 2001 en 2002 gebleken dat er in de referentieperiode van 1987 tot en met 1991 geen akkerbouwgewas heeft gestaan maar gras.
Omdat tegen het besluit voor het jaar 2003 geen bezwaar is gemaakt, is in rechte komen vast te staan dat het perceel met volgnummer 1 niet aan de definitie van akkerland voldoet. Ook thans heeft appellant geen bewijsmateriaal overgelegd waaruit blijkt dat het perceel wel voldoet.
Dat aan appellant eerder wel subsidie is toegekend, kan bij appellant geen vertrouwen hebben gewekt. Eén en ander staat er niet aan in de weg dat een latere aanvraag wordt getoetst aan gedetailleerde controlegegevens, zoals satellietopnames, die inmiddels ter beschikking van verweerder zijn gekomen. Evenmin zijn deze omstandigheden een beletsel om op conclusies uit voorgaande jaren terug te komen. Overigens werd verweerder pas in oktober 2003 duidelijk dat de percelen niet voldeden. Verweerder kon appellant dus niet eerder dan hij heeft gedaan mededelen dat er met het bewuste perceel een probleem zou zijn.
Verweerder wijst erop dat over de jaren 2000, 2001 en 2002 de sanctie is opgelegd die geldt voor aanvragers die te goeder trouw zijn. Zou bij appellant sprake zijn van kwade trouw, dan had de akkerbouwsubsidie ook voor volgende jaren moeten worden ingehouden.
De omstandigheid dat er geen sprake is van opzet, betekent niet dat er sprake is van overmacht.
Het beroep op de passage over satellietfoto’s in de 50ste editie van de Grote Bosatlas kan niet slagen, nu deze niet ziet op de door GeoRas gebruikte controlemethoden.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van zijn beroep - samengevat - het volgende aangevoerd.
Verweerder heeft in het verleden voor het betreffende perceel ten onrechte gelden uitgekeerd. Er is wel degelijk sprake van een door verweerder gemaakte fout die redelijkerwijs niet door appellant kon worden ontdekt. Appellant is volledig te goeder trouw.
Verweerder heeft het beroep op overmacht ten onrechte verworpen. De bewijsmiddelen waarnaar wordt gevraagd, zijn immers niet meer voorhanden. Die zouden moeten komen van de toenmalige eigenaar en gebruiker van de percelen in de jaren 1987 tot en met 1991 en deze is overleden. Ook het College is van oordeel dat bij de waardering van het bewijs rekening moet worden gehouden met het tijdsverloop. Hierbij komt dat aanvragers nu wel op voorhand kunnen informeren of een perceel aan de voorwaarden voldoet en toen niet.
Bij appellant is na goedkeuring van de aanvragen in eerdere jaren wel degelijk het vertrouwen gewekt dat hij voldeed aan alle voorwaarden. Hierbij komt dat het leerstuk van de formele rechtskracht eraan in de weg staat dat onherroepelijk genomen besluiten worden teruggedraaid.
Het lag op de weg van verweerder om na te gaan of niet in het verleden al een goedkeuring aan een aanvraag was verleend. Bij een dergelijke goedkeuring werd immers altijd vermeld dat uit administratieve en/of fysieke controle is gebleken dat de opgegeven oppervlakte voldoet aan de voorwaarden voor subsidieverlening en daarmee aan de definitie van akkerland. Het opleggen van een sanctie is dan ook in ieder geval niet aan de orde. In de uitspraak van het College van 24 juni 2005 inzake AWB 04/633 is op dit punt geoordeeld dat de eerdere toekenning van subsidie geen erkenning inhoudt dat het betreffende perceel voldoet. Het College wijst er daarbij op dat slechts vijf procent van de ingediende aanvragen hoeft te worden onderworpen aan een fysieke controle. De controle op grond van teledetectie is echter geen fysieke controle, maar een administratieve controle. Nu administratieve controles op grond van artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 3508/92 verplicht zijn, mocht appellant erop vertrouwen dat de goedgekeurde aanvragen administratief zijn gecontroleerd en die goedkeuring de erkenning oplevert dat het opgegeven perceel voldoet aan de definitie van akkerland.
Appellant blijft van mening dat uit de passage in de Grote Bosatlas blijkt dat de satellietbeelden onvoldoende precies zijn om daarop een dermate voor appellant ingrijpende beslissing te baseren. Ook verweerder erkent die onzekerheid, nu in de bestreden besluiten wordt aangegeven dat de aanvrager het voordeel van de twijfel krijgt, indien er twijfel is. Bovendien is er geen legenda beschikbaar op grond waarvan objectief kan worden vastgesteld of de besluiten van verweerder juist zijn.
Verweerder heeft de bezwaarschriften ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard. Het had in de rede gelegen in deze kwestie een hoorzitting te beleggen. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan daarvan worden afgezien. Eén en ander kan dus geen reden vormen om de in de bezwaarfase gemaakte proceskosten niet te vergoeden.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Voorzover appellant zich op het standpunt stelt dat satellietbeelden te onnauwkeurig zijn om als basis te dienen voor besluitvorming door verweerder, volgt het College appellant hierin niet.
Zoals het College eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van 30 september 2005 (AWB 04/374, www.rechtspraak.nl, LJN: AU4088), vergt de interpretatie van satellietbeelden een niet geringe mate van deskundigheid. Het is in vele gevallen niet mogelijk om met behulp van een simpel schema op basis van de daarop zichtbare kleurverschillen tot een eenduidige conclusie over de aanwezigheid van bepaalde beplanting op een bepaald moment te geraken. Dat neemt niet weg dat er betrouwbare informatie aan valt te ontlenen. Hetgeen in de Grote Bosatlas over teledetectie is vermeld, maakt dit niet anders.
GeoRas is een door de Europese autoriteiten gecertificeerd bedrijf dat de door de Europese Commissie beschikbaar gestelde satellietbeelden volgens vaste procedures interpreteert. Indien op basis daarvan niet kan worden vastgesteld dat een perceel op 31 december 1991 anders dan als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was en dat derhalve voor dat perceel op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 een betalingsaanvraag kan worden ingediend, mag van de aanvrager verwacht worden dat deze de premiewaardigheid van het perceel alsnog aannemelijk maakt.
De aanvrager kan dit allereerst doen door gemotiveerd aan te voeren dat verweerder en/of GeoRas ten onrechte de conclusie hebben getrokken dat de beelden onvoldoende grondslag bieden om een perceel premiewaardig te achten. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als aanwijsbaar beelden van een verkeerd perceel bestudeerd zijn of als de beelden verkeerd geïnterpreteerd zijn en wel degelijk uitwijzen dat sprake is geweest van een gebruik anders dan als bedoeld in artikel 7.
De aanvrager kan de premiewaardigheid van een perceel voorts aannemelijk maken door feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat het perceel in een of meer referentiejaren niet alleen als grasland in gebruik is geweest. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien een stuk wordt overgelegd waaruit blijkt dat op het perceel in één van de referentiejaren een akkerbouwgewas is geteeld, zeker als dit gebruik in overeenstemming met de beelden kan worden gebracht. Volgens vaste jurisprudentie van het College kan daarbij geen vorm van bewijs op voorhand worden uitgesloten en dient bij de waardering van het aangebrachte bewijs rekening gehouden te worden met het feit, dat het tijdsverloop na de periode van 1987 tot en met 1991 de mogelijkheid van bewijslevering ongunstig beïnvloedt. Het bewijs van een ander gebruik dan uit de satellietbeelden wordt afgeleid, kan in beginsel alleen per perceel geleverd worden.
Uitgangspunt bij de beoordeling is in beide gevallen dat het niet aan verweerder is overtuigend te bewijzen dat een perceel niet premiewaardig is, maar aan de aanvrager om aannemelijk te maken dat een voor subsidie opgegeven perceel premiewaardig is. Het is immers de verantwoordelijkheid van de aanvrager te onderbouwen dat hij voor de door hem aangevraagde subsidie in aanmerking komt, zodat van hem bewijs ter zake mag worden gevraagd. Verweerder neemt dan ook op goede gronden het standpunt in dat hij na controle geen steun mag verstrekken als er niet van kan worden uitgegaan dat het daarvoor in aanmerking gebrachte perceel aan de voorwaarden voldoet.
5.2 In het onderhavige geval heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat het perceel 1 van de aanvragen voor 2000, 2001 en 2002 premiewaardig is. De enkele stelling dat de vorige eigenaar van het perceel hem mondeling heeft medegedeeld dat het betreffende perceel aan de definitie van akkerland voldeed, is hiervoor immers onvoldoende.
5.3 Nu aan appellant voor het betrokken perceel voor de jaren 2000, 2001 en 2002 premie is verstrekt, terwijl achteraf is komen vast te staan dat hij hierop geen aanspraak kon maken, was verweerder ingevolge artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 3887/92 (voor de jaren 2000 en 2001) en ingevolge artikel 49 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 (voor het jaar 2002) gehouden de premietoekenningen ongedaan te maken en de op basis van die toekenningen uitbetaalde bedragen terug te vorderen.
Het gaat hier om een verplichting tot terugvordering, die rechtstreeks voortvloeit uit het Europese recht en geheel daardoor gereguleerd wordt. Het beroep van appellant op de formele rechtskracht van het toekenningsbesluiten van 29 november 2000, 29 november 2001 en 30 november 2002 kan hem dan ook niet baten.
5.4 Ingevolge artikel 14, vierde lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 en artikel 49, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 is de terugbetalingsplicht niet van toepassing, indien de betaling is verricht als gevolg van een fout van de bevoegde instantie zelf of van een andere instantie en die fout redelijkerwijs niet kon worden ontdekt door het bedrijfshoofd.
Voorzover appellant heeft willen betogen dat de toekenning van akkerbouwsubsidies over de eerdere jaren 2000, 2001 en 2002 een fout als hierboven bedoeld zou opleveren, wijst het College dit betoog van de hand. Aan toekenning van akkerbouwsubsidie ligt niet steeds een compleet onderzoek van alle van belang zijnde voorwaarden ten grondslag. Slechts een percentage van 5% van alle in een jaar ingediende aanvragen moet ingevolge het bepaalde in artikel 6, derde lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 en artikel 18 eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 aan een controle ter plaatse onderworpen worden. Daarvan maakt bovendien een historisch teledetectieonderzoek niet altijd deel uit. Verweerder is in het onderhavige geval pas op de hoogte geraakt van het feit dat het betrokken perceel niet voldeed, nadat GeoRas in oktober 2003 een teledetectiecontrole had uitgevoerd.
Appellant heeft betoogd dat een controle door middel van teledetectie een administratieve controle is en hij is op basis hiervan kennelijk van mening dat hij ervan mocht uitgaan dat er voorafgaand aan de betreffende toekenningsbesluiten een teledetectiecontrole heeft plaatsgevonden. Het College kan appellant hierin reeds niet volgen, omdat een controle door middel van teledetectie niet als administratieve controle kan worden aangemerkt. Artikel 6, eerste lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 en artikel 15 van Verordening (EG) 2419/2001 onderscheiden administratieve controles en controles ter plaatse. Uit artikel 7, eerste lid, juncto artikel 6, derde lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 en artikel 23, eerste lid, juncto artikel 18, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 volgt dat een controle door middel van teledetectie als een controle ter plaatse moet worden aangemerkt.
5.5 Verweerder was voorts verplicht de sanctie van artikel 9, tweede lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 (voor de jaren 2000 en 2001) en van artikel 32, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 (voor het jaar 2002) toe te passen. Het College verwijst ter zake naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 19 november 2002, C-304/00, Jur. I-10737, inzake W.H. Strawson (Farms) Ltd en J.A. Gagg & Sons (a firm). Daaruit blijkt dat, indien een aanvrager gedurende enkele jaren achtereen een grotere oppervlakte aanvraagt dan geconstateerd wordt, als zulks eenmaal is vastgesteld en op basis daarvan de toekenning van steun herzien wordt, voor ieder van die jaren de uit Verordening (EEG) nr. 3887/92 dan wel Verordening (EG) nr. 2419/2001 voortvloeiende sancties opgelegd dienen te worden, onverminderd de verjaringstermijn bepaald in artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95. Dit betekent dat ter zake van een gelijke overtreding in meerdere jaren achteraf over ieder jaar een sanctie moet worden opgelegd. Naar het Hof heeft vastgesteld, is zulks niet in strijd te achten met het evenredigheidsbeginsel.
Indien een aanvrager een aanvraag indient voor een perceel waarvan hij niet aannemelijk kan maken dat deze aan de voorwaarden voldoen, komt dat voor zijn rekening en risico. Dat geen bewijsmiddelen meer beschikbaar zijn op grond waarvan kan worden aangetoond dat het perceel aan de voorwaarden voldoet, levert, anders dan appellant heeft aangevoerd, geen overmacht op.
5.6 In artikel 44 van Verordening (EG) nr. 2419/2001, dat ook van toepassing is op jaren vóór 2002, is onder andere bepaald dat geen sancties worden opgelegd wanneer de aanvrager kan bewijzen dat hem geen schuld treft.
Het College acht het denkbaar dat een aanvrager, die gedurende de jaren 1987 tot en met 1991 niet als eigenaar, pachter of anderszins bij het gebruik van een perceel betrokken was en die zich aanwijsbaar omtrent het gebruik van een perceel in de bewuste periode geïnformeerd heeft en in dat kader vóór de indiening van zijn aanvraag schriftelijke bescheiden verkregen heeft, waaruit in redelijkheid de conclusie kan worden getrokken dat het perceel aan de voorwaarden voor steunverlening voldoet, op grond van deze bepaling aan oplegging van een sanctie kan ontkomen.
Appellant heeft dergelijke bescheiden echter niet overgelegd. De enkele stelling dat hij volledig te goeder trouw is geweest, is onvoldoende om met toepassing van artikel 44 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 de toegepaste sanctie achterwege te laten.
5.7 Het College is voorts van oordeel dat verweerder in het onderhavige geval vanwege de kennelijke ongegrondheid van het bezwaar van het horen van appellante heeft kunnen afzien.
5.8 Gelet op al het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten vindt het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 november 2005.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. M.S. Hoppener