ECLI:NL:CBB:2005:AU6064

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/1064
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van EG-steunverlening voor akkerbouwgewassen en de definitie van akkerland

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 november 2005 uitspraak gedaan over de terugvordering van EG-steunverlening voor akkerbouwgewassen. Appellant, een agrariër, had bij de aanvraag voor akkerbouwsteun voor het jaar 2000 een perceel opgegeven dat volgens satellietbeelden niet voldeed aan de definitie van akkerland. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had eerder subsidies toegekend, maar na een controle op basis van satellietbeelden werd vastgesteld dat het perceel op 31 december 1991 als blijvend grasland in gebruik was geweest. Dit leidde tot de terugvordering van de eerder toegekende subsidie.

De procedure begon met een beroep van appellant tegen een besluit van de Minister van 27 oktober 2004, waarin het bezwaar van appellant tegen de terugvordering van subsidie werd afgewezen. Appellant stelde dat hij te goeder trouw had gehandeld en dat de terugvordering in strijd was met het vertrouwensbeginsel, omdat hij eerder subsidies had ontvangen voor hetzelfde perceel. Het College oordeelde dat het aan appellant was om aan te tonen dat het perceel voldeed aan de voorwaarden voor akkerbouwsteun. De satellietbeelden waren doorslaggevend in de beoordeling, en appellant had geen overtuigend bewijs geleverd dat het perceel in de referentiejaren anders was gebruikt.

Het College concludeerde dat de Minister terecht had besloten tot terugvordering van de subsidie, omdat appellant niet had aangetoond dat het perceel aan de definitie van akkerland voldeed. De terugvordering was niet in strijd met het beginsel van rechtszekerheid, aangezien appellant zelf verantwoordelijk was voor de juistheid van zijn aanvraag. Het College verklaarde het beroep van appellant gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde de Minister in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 04/1064 9 november 2005
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant,
gemachtigde: ing. A.A.J. Albers, werkzaam bij Area Adviseurs te Horst,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: drs. J.J.M. Schipper, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 6 december 2004, op diezelfde dag bij het College binnengekomen, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 27 oktober 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen de terugvordering van subsidie over het jaar 2000 in het kader van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen.
Verweerder heeft op 6 januari 2005 de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en op 13 januari 2005 een verweerschrift ingediend.
Op 17 augustus 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen is onder meer het volgende bepaald:
"Er kunnen geen betalingsaanvragen worden ingediend voor grond die op 31 december 1991 als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was."
In artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2316/1999 van de Commissie van 22 oktober 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen is het volgende bepaald:
"Voor de toepassing van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 gelden voor de begrippen "blijvend grasland", "blijvende teelten", "meerjarige gewassen" en "herstructureringsprogramma" de in bijlage I opgenomen definities."
In bedoelde bijlage staat:
"Definities
1. Blijvend grasland
Grond die geen deel uitmaakt van een vruchtwisseling en die blijvend (ten minste vijf jaar) als grasland wordt gebruikt, ongeacht of het ingezaaid dan wel natuurlijk grasland betreft."
Bij Verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie van 23 december 1992 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, zoals deze luidde ten tijde hier van belang, is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 9
1. (…)
2. Wanneer wordt vastgesteld dat de in de steunaanvraag "oppervlakten" aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte, wordt het steunbedrag berekend op basis van de bij de controle feitelijk geconstateerde oppervlakte. Behoudens overmacht wordt de feitelijk geconstateerde oppervlakte echter verlaagd met tweemaal het vastgestelde verschil wanneer dit groter dan 3 % van de geconstateerde oppervlakte of dan 2 ha en niet groter dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte is.
Er wordt geen aan de oppervlakte gekoppelde steun toegekend wanneer het vastgestelde verschil groter is dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte.
De bovenbedoelde verlagingen worden niet toegepast indien het bedrijfshoofd het bewijs levert dat hij voor de bepaling van de oppervlakte op correcte wijze is uitgegaan van informatie die door de bevoegde instantie wordt erkend.
(…)
Artikel 14
1. In geval van een onverschuldigde betaling is het betrokken bedrijfshoofd verplicht dat bedrag terug te betalen (…)
(…)
4. De in lid 1 bedoelde terugbetalingsplicht is niet van toepassing indien de betaling is verricht als gevolg van een fout van de bevoegde instantie zelf of van een andere instantie en die fout redelijkerwijs niet kon worden ontdekt door het bedrijfshoofd, dat derhalve volledig te goeder trouw heeft gehandeld en alle terzake geldende verplichtingen is nagekomen.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft bij zijn aanvraag oppervlakten voor 1998 akkerbouwsteun aangevraagd.
- Op basis van een teledetectiecontrole heeft GeoRas, het bureau dat verweerder in dergelijke zaken adviseert, op 15 september 1998 aan verweerder gerapporteerd dat het maïsperceel 1 (gemeten oppervlakte 1.80 ha) en het gerstperceel 4 (gemeten oppervlakte 1.14 ha) in de referentiejaren 1987 tot en met 1991 niet anders dan als grasland in gebruik waren.
- Met deze gegevens geconfronteerd heeft appellant bij brief van 24 september 1998 verweerder medegedeeld dat op zijn bedrijf gebruik wordt gemaakt van een roulerend bouwplan, waarbij gras en snijmaïs elkaar afwisselen. In de jaren 1987, 1988 en 1989 heeft op de betreffende percelen onder andere snijmaïs gestaan, zoals ook uit de meitellingen van deze jaren valt op te maken, aldus appellant in de brief.
- Bij besluit van 13 november 1998 heeft verweerder de door appellant gevraagde akkerbouwsteun voor het jaar 1998 alsnog toegekend.
- In zijn aanvraag oppervlakten voor het jaar 2000 heeft appellant voor 13.81 ha maïs akkerbouwsteun gevraagd.
- Bij besluit van 27 november 2001 heeft verweerder op deze aanvraag beslist en aan appellant een bedrag van f 11.891,51 (€ 5.396,13) toegekend.
- In zijn aanvraag voor het jaar 2001 heeft appellant onder meer perceel 1 (opgegeven oppervlakte 9.64 ha en gemeten oppervlakte 10.02 ha) voor akkerbouwsteun opgegeven. Perceel 1 van de aanvraag voor 2001 omvat de oppervlakte van de percelen 1 en 4 uit de aanvraag voor 1998.
- Op basis van een teledetectiecontrole heeft GeoRas op 31 oktober 2001 aan verweerder gerapporteerd dat perceel 1 van de aanvraag voor 2001 in de referentiejaren 1987 tot en met 1991 niet anders dan als grasland in gebruik was.
- Bij besluit van 24 januari 2002 heeft verweerder op grond van deze bevindingen de aanvraag voor 2001 afgewezen.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 6 maart 2002 bezwaar gemaakt.
- Bij besluit van 28 januari 2003 heeft verweerder dit bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Hierbij besloot verweerder de sanctie van artikel 9 van Verordening (EEG) nr. 3887/92 achterwege te laten, omdat appellant bij zijn aanvraag voor 2001 was uitgegaan van informatie, die door verweerder blijkens het besluit van 13 november 1998 werd erkend. Wel bleef verweerder in dit besluit bij zijn constatering dat perceel 1 niet aan de definitie akkerland voldoet. Het gevolg was dat voor de andere in 2001 opgegeven percelen in de beslissing op het bezwaar alsnog subsidie werd verstrekt.
- Tegen de beslissing op het bezwaar van 28 januari 2003 heeft appellant geen beroep ingesteld.
- Aangezien het in de aanvraag voor 2001 opgegeven perceel 1 ook in de aanvraag voor 2000 was opgegeven, heeft verweerder bij besluit van 17 mei 2004, verzonden op 4 juni 2004, zijn besluit van 27 november 2000 tot toekenning van subsidie voor het jaar 2000 herzien. Daarbij is de voor perceel 1 gevraagde subsidie alsnog geweigerd en is van appellant een bedrag van € 3.766,74 teruggevorderd.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 16 juli 2004, die blijkens verweerders brief van 20 juli 2004 diezelfde dag is ontvangen, bezwaar gemaakt.
- Appellant heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden mogelijkheid over zijn bezwaar te worden gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder appellants bezwaar ongegrond verklaard. Hiertoe is, samengevat, het volgende overwogen.
Door middel van satellietbeelden en de interpretatie daarvan door GeoRas is gebleken dat perceel 1 niet voldoet aan de definitie akkerland, terwijl appellant geen bewijsmateriaal heeft overgelegd waaruit het tegendeel blijkt. Op grond van artikel 9, tweede lid, juncto artikel 14, eerste lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 was verweerder verplicht de ten onrechte betaalde bedragen terug te vorderen. Aan artikel 14, vierde lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 kan geen toepassing worden gegeven, omdat de betaling niet is verricht als gevolg van een fout van verweerder of van een andere bevoegde instantie. Wel erkent verweerder dat appellant door het besluit van 13 november 1998, waarbij de aanvraag oppervlakten 1998 is goedgekeurd, ten onrechte in de veronderstelling is gelaten dat hij voldoende had aangetoond dat perceel 1 voldeed aan de definitie akkerland. Om die reden heeft verweerder alleen de subsidie voor perceel 1 teruggevorderd en heeft hij de sanctie van artikel 9 van Verordening (EEG) nr. 3887/92 achterwege gelaten.
Om de satellietbeelden te weerleggen, is bewijs op perceelsniveau een vereiste. Nu de aanvraag voor het jaar 2001 om dezelfde reden is afgewezen en tegen de beslissing op het bezwaar geen beroep is ingesteld, staat in rechte vast dat perceel 1 niet voldoet aan de definitie akkerland. Maar ook thans heeft appellant geen bewijsmateriaal overgelegd, waaruit overtuigend blijkt dat het perceel wel aan de definitie akkerland voldoet.
Nergens blijkt dat verweerder op enig moment toezeggingen heeft gedaan of de indruk heeft gewekt dat indien een perceel niet blijkt te voldoen aan de definitie akkerland, er niet zou worden teruggevorderd.
Voorzover appellant zich beroept op het ontstaan van vertrouwen omdat verweerder in het verleden de aanvragen van appellant minder fijnmazig heeft gecontroleerd en daardoor de betrokken percelen ten onrechte als akkerland heeft aangemerkt, faalt dit beroep. Deze omstandigheden staan er niet aan de in de weg dat later aan meer gedetailleerde gegevens wordt getoetst zoals satellietbeelden, die inmiddels ter beschikking van verweerder zijn gekomen. Evenmin beletten deze omstandigheden om terug te komen van eerdere besluiten. Dat appellant er eerder op had kunnen anticiperen als de controle eerder had plaatsgevonden, miskent zijn eigen verantwoordelijkheid. Overigens is verweerder pas in november 2001, door een rapportage van GeoRas, bekend geworden dat perceel 1 niet voldeed.
Appellant wordt geen opzet verweten. De toegepaste sanctie geldt voor aanvragers die te goeder trouw hebben gehandeld.
Met de constatering dat verweerder fouten heeft gemaakt en dat zelf erkent in andere gevallen, treedt appellant buiten de reikwijdte van het besluit en bovendien blijkt hieruit niet dat jegens appellant onzorgvuldig is gehandeld.
De terugvordering is niet in strijd met het beginsel van rechtszekerheid. Nu appellant niet zeker was van de premiewaardigheid van het perceel en dit toch heeft opgegeven, is hij zelf verantwoordelijk voor de mogelijke gevolgen.
Met het beroep artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht miskent appellant dat de terugvordering is gebaseerd op de rechtstreeks werkende bepalingen van Verordening (EEG) nr. 3887/92.
Van strijd met het evenredigheidsbeginsel is geen sprake, nu de evenredigheid al is ingebouwd in artikel 9, tweede lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92. De eventuele gevolgen van het besluit in verband met toekomstige regelgeving, zijn in de onderhavige procedure niet aan de orde.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft, samengevat, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Verweerder heeft de afgelopen jaren beleid verkondigd dat, indien in een bepaald jaar een perceel niet aan de definitie akkerland bleek te voldoen, niet ook voorgaande jaren zouden worden gecontroleerd. Door dit nu toch te doen, heeft verweerder in strijd met het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel gehandeld.
Zolang door verweerder niet is vastgesteld dat een perceel niet aan de definitie akkerland voldoet en het niet voldoen van een perceel niet aan de aanvrager heeft kenbaar gemaakt, handelt de aanvrager te goeder trouw. Indien in een bepaald jaar subsidie is verleend, mag een aanvrager ervan uit gaan dat de grond voldeed, zeker indien in de toekenningsbeschikking expliciet staat opgenomen dat er een administratieve en fysieke controle heeft plaatsgevonden.
Een aanvrager vult zijn aanvraag niet met opzet verkeerd in. Indien een aanvraag in een voorgaand jaar is goedgekeurd en in de beschikking is vermeld dat een controle heeft plaatsgevonden, is het niet gerechtvaardigd indien verweerder in een later stadium met terugwerkende kracht beschikkingen intrekt en premie terugvordert. Eigen schuld moet wel aanwezig worden geacht bij verweerder.
Een aanvrager kan om financiële redenen ervoor hebben gekozen geen bezwaar te maken of beroep in te stellen tegen een besluit waarin wordt vastgesteld dat één of meerdere percelen niet voldoen aan de definitie akkerland. Nu echter ook voor het jaar 2000 de toegekende subsidie wordt teruggevorderd en dit jaar mede bepalend is voor de subsidie in de toekomst, zijn de gevolgen veel groter. Een aanvrager moet in alle gevallen opnieuw worden toegestaan om de premiewaardigheid van een perceel aan te tonen.
Een aanvrager kan vooraf niet informeren of de satellietbeelden uitwijzen dat een perceel wel of niet voldoet, terwijl de aanvrager achteraf op grond van dezelfde satellietbeelden wel wordt gestraft als het perceel niet aan de definitie akkerland voldoet. Bovendien zijn satellietbeelden niet altijd even duidelijk. Het is dan ook niet redelijk de bewijslast dat een perceel premiewaardig is, in alle gevallen bij de aanvrager neer te leggen. In het bestreden besluit is ten onrechte gesteld dat verweerder niet in staat was appellant eerder te informeren. De historische gegevens waren immers bij GeoRas beschikbaar. De bewuste keuze om aanvragers niet vooraf te informeren, maar achteraf steekproefsgewijs te controleren en hen dan met afwijkingen te confronteren, is onbegrijpelijk en valt verweerder aan te rekenen.
Na vaststelling van de subsidie kan de verleende subsidie slechts in beperkte gevallen worden teruggevorderd. Nu er geen feiten of omstandigheden aan het licht zijn gekomen die bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet bekend konden zijn en de subsidieontvanger wist noch behoorde te weten dat de subsidievaststelling onjuist was, heeft verweerder in strijd met artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gehandeld.
Met ingang van het jaar 2006 wordt subsidie toegekend op basis van de referentiejaren 2000 tot en met 2002. De opgelegde boetes in de periode 2000-2002 zijn hierdoor buitenproportioneel en aldus in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
In het onderhavige geval moet worden aangenomen dat verweerder een fout heeft gemaakt die redelijkerwijs niet door de aanvrager kon worden ontdekt. Artikel 49, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 staat aan terugvordering in de weg, omdat de subsidie langer dan een jaar na uitbetaling wordt teruggevorderd.
Appellant heeft er ter zitting nog op gewezen dat hij ervan mocht uitgaan dat perceel 1 voldeed, omdat perceel 1 in 1998 ook aan een teledetectiecontrole onderworpen is geweest. Toen is aanvankelijk op grond van de bevindingen van GeoRas aangenomen dat dit perceel niet voldeed, maar is naar aanleiding van de reactie van appellant alsnog tot goedkeuring van de aanvraag voor 1998 overgegaan. De fout uit 1998 moet worden erkend door verweerder. Voorts zou het bureau Synoptics telefonisch aan appellant hebben meegedeeld dat de satellietbeelden inzake perceel 1 onvoldoende bewijs zijn voor de constatering dat sprake is van permanent grasland. Alleen van het jaar 1990 is er immers een zomerbeeld.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Bij de beslissing op het bezwaar van 28 januari 2003 heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat perceel 1 uit de aanvraag voor het jaar 2001 niet aan de voorwaarden voldeed. Appellant heeft tegen dat besluit geen beroep ingesteld. Dat ontneemt appellant niet het recht om, als verweerder aan zijn bevindingen vervolgens de conclusie verbindt, dat de toegekende premie over een eerder jaar teruggevorderd moet worden, deze bevindingen alsnog dan wel nader ter discussie te stellen. In dit opzicht staat ieder besluit op zich. Derhalve komt appellant hier de vrijheid toe om te bewijzen, dat perceel 1 aan de daartoe gestelde voorwaarden voldoet.
5.2 Zoals het College eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van 30 september 2005 (AWB 04/374, www.rechtspraak.nl, LJN AU4088), vergt de interpretatie van satellietbeelden een niet geringe mate van deskundigheid. Het is in vele gevallen niet mogelijk om met behulp van een simpel schema op basis van de daarop zichtbare kleurverschillen tot een eenduidige conclusie over de aanwezigheid van bepaalde beplanting op een bepaald moment te geraken. Dat neemt niet weg dat er betrouwbare informatie aan valt te ontlenen.
GeoRas is een door de Europese autoriteiten gecertificeerd bedrijf dat de door de Europese Commissie beschikbaar gestelde satellietbeelden volgens vaste procedures interpreteert. Indien op basis daarvan niet kan worden vastgesteld dat een perceel op 31 december 1991 anders dan als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was en dat derhalve voor dat perceel op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 een betalingsaanvraag kan worden ingediend, mag van de aanvrager verwacht worden dat deze de premiewaardigheid van het perceel alsnog aannemelijk maakt.
De aanvrager kan dit allereerst doen door gemotiveerd aan te voeren dat verweerder en/of GeoRas ten onrechte de conclusie hebben getrokken dat de beelden onvoldoende grondslag bieden om een perceel premiewaardig te achten. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als aanwijsbaar beelden van een verkeerd perceel bestudeerd zijn of als de beelden verkeerd geïnterpreteerd zijn en wel degelijk uitwijzen dat sprake is geweest van een gebruik anders dan als bedoeld in artikel 7.
De aanvrager kan de premiewaardigheid van een perceel voorts aannemelijk maken door feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat het perceel in een of meer referentiejaren niet alleen als grasland in gebruik is geweest. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien een stuk wordt overgelegd waaruit blijkt dat op het perceel in één van de referentiejaren een akkerbouwgewas is geteeld, zeker als dit gebruik in overeenstemming met de beelden kan worden gebracht. Volgens vaste jurisprudentie van het College kan daarbij geen vorm van bewijs op voorhand worden uitgesloten en dient bij de waardering van het aangebrachte bewijs rekening gehouden te worden met het feit, dat het tijdsverloop na de periode van 1987 tot en met 1991 de mogelijkheid van bewijslevering ongunstig beïnvloedt. Het bewijs van een ander gebruik dan uit de satellietbeelden wordt afgeleid, kan in beginsel alleen per perceel geleverd worden.
Uitgangspunt bij de beoordeling is in beide gevallen dat het niet aan verweerder is overtuigend te bewijzen dat een perceel niet premiewaardig is, maar aan de aanvrager om aannemelijk te maken dat een voor subsidie opgegeven perceel premiewaardig is. Het is immers de verantwoordelijkheid van de aanvrager te onderbouwen dat hij voor de door hem aangevraagde subsidie in aanmerking komt, zodat van hem bewijs ter zake mag worden gevraagd. Verweerder neemt dan ook op goede gronden het standpunt in dat hij na controle geen steun mag verstrekken als er niet van kan worden uitgegaan dat het daarvoor in aanmerking gebrachte perceel aan de voorwaarden voldoet.
5.3 In het onderhavige geval heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat perceel 1 van de aanvraag voor 2000 premiewaardig is.
Feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat de satellietbeelden verkeerd zijn geïnterpreteerd en wel degelijk uitwijzen dat sprake is geweest van een gebruik anders dan als bedoeld in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999, zijn gesteld noch gebleken. De enkele stelling dat de satellietbeelden van 1987, 1988, 1989 en 1999 niet uitsluiten dat er in de tussenliggende periode een akkerbouwgewas is geteeld, is onvoldoende. Overigens heeft Honig gemotiveerd aangegeven dat de constateringen inzake perceel 1 niet alleen zijn gebaseerd op de beelden van perceel 1 zelf, maar ook op de beelden van de aangrenzende percelen, waaruit kan worden afgeleid dat er op die percelen wel een akkerbouwgewas is geteeld.
Appellant heeft evenmin een stuk overgelegd waaruit blijkt dat het perceel in één van de referentiejaren anders dan als grasland in gebruik is geweest.
5.4 Nu aan appellant voor perceel 1 uit de aanvraag voor het jaar 2000 akkerbouwsteun is verstrekt, terwijl achteraf is komen vast te staan dat hij hierop geen aanspraak kon maken, was verweerder ingevolge artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 3887/92 gehouden de premietoekenning ongedaan te maken en het op basis van die toekenning uitbetaalde bedrag terug te vorderen, tenzij de betaling is verricht als gevolg van een fout van de bevoegde instantie zelf of van een andere instantie en die fout redelijkerwijs niet kon worden ontdekt door het bedrijfshoofd, dat derhalve volledig te goeder trouw heeft gehandeld en alle ter zake geldende verplichtingen is nagekomen. Het College overweegt te dien aanzien als volgt.
Ook in 1998 heeft appellant voor delen van perceel 1 - het ging toen om de percelen 1 en 4 - akkerbouwsubsidie aangevraagd. Bij brief van 21 september 1998 deelde verweerder naar aanleiding van de interpretatie van satellietbeelden door GeoRas aan appellant mee dat de percelen 1 en 4 niet aan de definitie akkerland voldeden. Bij brief van 24 september 1998 reageerde appellant op deze brief, stellende dat op het bedrijf gebruik werd gemaakt van een roulerend bouwplan, waarbij gras en snijmaïs elkaar afwisselden en dat in de jaren 1987, 1988 en 1989 onder andere op de betreffende percelen snijmaïs heeft gestaan, zoals ook uit de meitellingen van betreffende jaren valt op te maken. Naar aanleiding van deze brief en gegevens van de landbouwtelling uit 1989 heeft verweerder bij besluit van 13 november 1998 de aanvraag over 1998 alsnog ingewilligd en de gevraagde akkerbouwsteun verstrekt.
In het bestreden besluit van 27 oktober 2004 heeft verweerder overwogen dat hij erkent dat appellant door het besluit van 13 november 1998 ten onrechte in de veronderstelling is gelaten dat hij voldoende had aangetoond dat perceel 1 aan de definitie akkerland voldeed. Om die reden heeft verweerder alleen de subsidie voor het in 2000 opgegeven perceel 1 teruggevorderd en heeft hij, zoals ter zitting is bevestigd, op grond van artikel 9, tweede lid, derde alinea, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 toepassing van de in de tweede alinea bedoelde sanctie achterwege gelaten.
Nu verweerder erkent dat appellant door het besluit van 13 november 1998 ten onrechte in de veronderstelling is gelaten dat hij voldoende had aangetoond dat perceel 1 aan de definitie akkerland voldeed, kan het College niet begrijpen waarom verweerder niet tevens heeft geconcludeerd dat sprake is van een fout in de zin van artikel 14, vierde lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 en dientengevolge van terugvordering wordt afgezien.
Het College is dan ook van oordeel dat het beroep gegrond dient te worden verklaard en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 Awb dient te worden vernietigd.
5.5 Het College acht ten slotte termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb in de proceskosten van appellant te veroordelen.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 27 oktober 2004;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar van appellant beslist met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is
overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 644,-(zegge: zeshonderdvierenveertig euro),
onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de Staat aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,- (zegge: honderdzesendertig
euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 november 2005.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. F.W. du Marchie Sarvaas