5. De beoordeling van het geschil
5.1 In overeenstemming met het door het Hof van Justitie voor recht verklaarde naar aanleiding van de eerste door het College gestelde vraag inzake de uitleg van artikel 6, derde lid, van Richtlijn 98/10/EG, is KPN, omdat zij hoort tot de daar bedoelde organisaties die telefoonnummers toewijzen, verplicht om van diegenen van haar abonnees, die zich niet uitdrukkelijk hiertegen hebben verzet, naam en adres, postcode inbegrepen, en het (de) door KPN toegewezen telefoonnummer(s) ter beschikking te stellen aan degene die voornemens is een universele telefoongids uit te geven en derhalve krachtens artikel 43 BOHT hierop aanspraak kan maken.
Tussen partijen bestaat voorts geen geschil met betrekking tot een eventuele vermelding of het nummer (uitsluitend) als faxlijn wordt gebruikt.
Tot het opleggen van een verplichting tot levering van andere dan de hierboven genoemde NAWT-gegevens kan slechts aanleiding bestaan als zulks met het oog op de specifieke nationale omstandigheden noodzakelijk geacht wordt voor de identificatie van de abonnees.
De Nederlandse wetgever heeft in artikel 2, onderdeel c, juncto artikel 5 BUD aangegeven dat universele telefoongidsen de gegevens bevatten van de abonnees van aanbieders van vaste en mobiele openbare telefoondiensten met inbegrip van hun vaste, mobiele en persoonlijke nummers. Meer gedetailleerde regels, waaruit de inhoud van de te leveren informatie kan worden afgeleid, zijn ter zake in Nederland niet gesteld.
OPTA heeft voorts ook niet gewezen op het bestaan van specifieke nationale omstandigheden, die het voor de identificatie van abonnees noodzakelijk maken extra gegevens te vermelden.
OPTA heeft wel aangevoerd dat KPN, die reeds veel langer dan anderen in Nederland telefoongidsen uitgeeft, met zijn telefoongidsen in Nederland een standaard gesteld heeft. Concurrentie is pas mogelijk als concurrenten over dezelfde informatie kunnen beschikken, als KPN in die gidsen pleegt op te nemen.
Daargelaten de houdbaarheid van deze stelling in abstracto, kan zulks naar het oordeel van het College in redelijkheid geen grondslag bieden om verstrekking van extra informatie voor de identificatie van abonnees noodzakelijk te achten. Uit overweging 25, laatste volzin, van het arrest van het Hof van Justitie leidt het College voorts af dat het doel om concurrentie te bevorderen niet zelfstandig een grondslag kan vormen om de omvang van de af te geven abonneegegevens uit te breiden.
De slotsom van het voorgaande is dat op KPN geen andere verplichting rust dan de levering van de door het Hof van Justitie expliciet genoemde gegevens, waarbij de term “adres” kan worden geacht tevens de woonplaats van de abonnee te omvatten.
5.2 Ten aanzien van de voor de verstrekking van de relevante informatie te berekenen kosten, maakt het Hof van Justitie een onderscheid tussen de verplicht door de aanbieder van de universele dienst te leveren gegevens en de extra gegevens die hij niet verplicht is ter beschikking van derden te stellen.
Voor de eerstgenoemde categorie mogen alleen de kosten in verband met de daadwerkelijke terbeschikkingstelling van deze gegevens in rekening worden gebracht.
Uit de verwijzing in het arrest naar de op dit punt wat uitgebreider gemotiveerde conclusie van Advocaat-generaal L.M. Poiares Maduro - en met name naar punt 49 daarvan - maakt het College op dat de kosten van het bijhouden van een databank met informatie over de abonnees door de aanbieders van spraaktelefoniediensten gedragen moeten worden en dat deze kosten reeds verrekend zijn in de kosten en inkomsten van een normale spraaktelefoondienst.
Met betrekking tot de partijen nog verdeeld houdende vraag of de door KPN opgevoerde post vaste kosten voor "software voor extracties, hoofdletters, kleine letters, postcodes e.d." gebracht kan worden onder de kosten verband houdende met de daadwerkelijke terbeschikkingstelling, overweegt het College dat zulks niet het geval is. In elk geval voor software in verband met correct gebruik en vermelding van hoofdletters, kleine letters, postcodes en dergelijke, geldt dat de beschikbaarheid daarvan tot het normale beheer van een databank gerekend moet worden, zodat de kosten daarvan door KPN als aanbieder van de spraaktelefoniedienst gedragen moeten worden.
5.3 Voor de tweede categorie gegevens, waarvoor geldt dat de aanbieder van de universele dienst niet verplicht is deze ter beschikking van derden te stellen, is de grondslag tot bepaling van de daarvoor te betalen prijs voorshands vervallen.
5.4 Gelet op voorgaande overwegingen is het hoger beroep van KPN gegrond. De aangevallen uitspraak van de rechtbank dient in zoverre te worden vernietigd. Het College ziet voorts aanleiding om doende wat de rechtbank had moeten doen, het beroep van KPN gegrond te verklaren, de besluiten op bezwaar met kenmerk OPTA/JUZ/2000/202196 en OPTA/JUZ//2000/202908 te vernietigen en OPTA op te dragen opnieuw op de bezwaren te beslissen met inachtneming van het hier overwogene.
5.5 In het hoger beroepschrift heeft KPN betoogd dat de rechtbank ten onrechte voorbijgegaan is aan haar klachten over de ontvankelijkheid van Denda International v.o.f. en Topware in de bezwaarprocedure bij OPTA. Dienaangaande merkt het College op, dat genoemde rechtspersonen in beroep en hoger beroep niet als partij zijn opgetreden.
Denda internationaal v.o.f. bestaat niet meer en Topware is failliet.
Gelet op het voorgaande en nu de bestreden uitspraak reeds om andere redenen vernietigd wordt en OPTA opnieuw op de bezwaren dient te besluiten zal het College zich van een antwoord op de vraag of hun belang destijds bij het besluit van 29 september 1999 betrokken was, onthouden. Bij de voorbereiding van haar nieuwe beslissing op bezwaar zal OPTA zich hierover opnieuw met inachtneming van de op dat moment bestaande situatie een oordeel dienen te vormen.
5.6 Het College acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het bedrag van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten wordt op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld, onder toekenning van 1 punt telkens voor het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting in beroep en hoger beroep, 2 punten voor het maken van schriftelijke opmerkingen bij de prejudiciële procedure bij het Hof van Justitie en 2 punten voor het verschijnen ter mondelinge behandeling bij dit Hof en een ½ punt voor het uitbrengen van een nader standpunt en het verschijnen ter nadere zitting, op
€ 2898,-- (9 punten van elk € 322).
Denda dient haar eigen kosten te dragen.