5. De beoordeling van het geschil
5.1 Hetgeen partijen verdeeld houdt, stelt het College voor de vraag of verweerder op juiste gronden heeft beslist dat het onderhavige project niet is aan te merken als een kennisoverdrachtproject in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel g, BSE, gelezen in samenhang met het in de Bijlage bij de Uitvoeringsregeling opgenomen Programma duurzame energie.
Een kennisoverdrachtproject in de zin van artikel 1, aanhef en onder g, BSE komt voor subsidie op grond van de Uitvoeringsregeling in aanmerking, indien het betreft een samenhangend geheel van activiteiten gericht op het overdragen van kennis en informatie op het terrein van duurzame energie, waarbij bepaalde doelgroepen systematisch worden gewezen op concrete mogelijkheden van de toepassing van technologieën aan de hand van voorbeelden en methodieken.
Appellante heeft het project in haar aanvraag omschreven als: voorbereiding, inrichting, opening en exploitatie van het Dubo Trade Centre in 2004. In het Dubo Trade Centre wordt vooral apparatuur op het gebied van duurzame energie in werking opgesteld, zodat bezoekers kunnen zien hoe deze apparaten werken. Ook is personeel aanwezig, dat uitleg over de opgestelde apparaten kan geven. Daarnaast zullen lezingen worden georganiseerd.
Het College stelt vast dat niet in geschil is dat appellante met de exploitatie van het Dubo Trade Centre activiteiten onderneemt die betrekking hebben op duurzame energie. De vraag is dan of die exploitatie gekwalificeerd kan worden als een project dat valt onder de definitie van artikel 1, aanhef en onder g, BSE en voldoet aan de eisen die de Uitvoeringsregeling stelt. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Het project waarvoor subsidie is gevraagd, ziet niet alleen op de verbouwing en inrichting van een bedrijfsruimte, maar tevens op het opzetten van een speciaal voorlichtingscentrum waar daadwerkelijk kennis wordt overgedragen door middel van demonstratie van apparatuur, alsmede van verschillende toepassingsmogelijkheden van die apparatuur in samenhang met (de mogelijkheid van) toelichting door een voorlichter. Deze kennisoverdracht is, gezien de apparatuur en de wijze van informatieverstrekking, gericht op een specifieke professionele doelgroep. Welke de (subsidiabele) kosten van het project zijn, is bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een kennisoverdrachtproject als bedoeld in het BSE en de Uitvoeringsregeling, niet van belang.
Hoewel de aanvraag van appellante, wat betreft de omschrijving en de activiteiten van het project, beknopt was, bood de subsidieaanvraag naar het oordeel van het College voldoende houvast om tot een juiste beoordeling van het project te kunnen komen. Daar komt bij dat appellante in haar projectbeschrijving onder het kopje 'beschikbare informatie' expliciet heeft verwezen naar een eerder soortgelijk project dat door verweerder op grond van zijn aard vergelijkbare regeling is gesubsidieerd. Voor zover voor verweerder de inhoud van de subsidieaanvraag onvoldoende duidelijk mocht zijn geweest, dan had het in verband met het in artikel 3:2 Awb neergelegde beginsel, dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaart op de weg van verweerder gelegen appellante om nadere informatie te vragen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder artikel 1, aanhef en onderdeel g, BSE in samenhang met de Uitvoeringsregeling onjuist heeft toegepast. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder dient opnieuw op de bezwaren van appellante te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
5.2 Met het oog op de door verweerder te nemen beslissing overweegt het College als volgt.
In artikel 4, eerste lid, BSE is ten aanzien van de subsidiabele projectkosten onder meer bepaald dat het moet gaan om rechtstreeks aan het project tot te rekenen kosten, die deel uit maken van één van de daar vermelde kostencategorieën. Naar het oordeel van het College sluit deze bepaling niet uit dat ook voorbereidingskosten - daargelaten welke kosten in dit geval als zodanig kunnen worden gekwalificeerd - als subsidiabele projectkosten worden aangemerkt. Bepalend is of de kosten rechtstreeks (volledig of gedeeltelijk) zijn toe te rekenen aan het project en behoren tot de vermelde kostencategorieën.
Op de overige beroepsgronden van appellante behoeft in verband met het voorafgaande niet te worden ingegaan.
5.3 Verweerder wordt in de door appellante gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak wordt bepaald op 1 en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift, het verschijnen ter zitting) twee punten worden toegekend.
Derhalve wordt beslist als volgt.