5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College ziet zich allereerst geplaatst voor de door verweerder ter zitting opgeworpen vraag of de stelling van appellanten dat de klimaatcomputer niet als voorziening ten behoeve van een bouwwerk kan worden gekwalificeerd bij de beoordeling van het onderhavige beroep kan worden betrokken, omdat appellanten deze stelling eerst in het beroepschrift hebben betrokken. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt hiertoe dat het bezwaar van appellanten was gericht tegen het niet in behandeling nemen van hun verzoeken door verweerder. Aangezien verweerder wat betreft de materiële beoordeling van hun verzoeken in de primaire besluiten geen standpunt had ingenomen, kan appellanten niet worden verweten dat zij deze argumenten niet reeds in de bezwaarfase hebben gehanteerd. Het in aanmerking nemen van deze argumenten komt in het onderhavige geval evenmin in strijd met de beginselen van een goede procesorde. Verweerder heeft bij het uitbrengen van verweer in de beroepsprocedure gelegenheid gehad op de in beroep geformuleerde stellingen van appellanten te reageren en heeft van deze gelegenheid ook gebruik gemaakt.
5.2 Gelet hierop staat aan het College voor de beantwoording van de vraag of verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat een klimaatcomputer is aan te merken als een voorziening ten behoeve van energiebesparing in bouwwerken. Het College overweegt in dit verband het volgende.
De klimaatcomputer die in de kassen is geïnstalleerd heeft ten doel het tot stand brengen en handhaven van een speciaal op de teelt van rozen afgestemd klimaat wat betreft temperatuur, luchttoevoer en vochtigheidsgraad. Naar het oordeel van het College moet apparatuur die is aangeschaft voor de klimaatregeling in de kas, worden aangemerkt als functionerend ten behoeve van de kas als gebouw. Het gebruiksdoel van een kas is immers in de eerste plaats het tot stand brengen en handhaven van een op de behoefte van de teelt afgestemd klimaat. Dergelijke kassen zijn pas volledig bedrijfsklaar indien zij, ter beheersing van het kasklimaat zijn voorzien van de tot dat doel benodigde apparatuur. Het College vindt hiertoe steun in het arrest van de Hoge Raad van 6 september 1978 (BNB 1978/ 270) waarin de investering in verwarmingsapparatuur ter beheersing van het klimaat in kassen voor de groente- en bloemenkwekerij werd aangemerkt als investering in een gebouw. Het College wijst in dit verband ook naar het arrest van het Hof s'-Hertogenbosch van 12 oktober 1988 (BNB 1990/143) waarin apparatuur voor de klimaatregeling van een speciaal voor de champignonteelt gesticht gebouw eveneens werd aangemerkt als investering in een gebouw.
Aan het vorenstaande doet niet af dat de klimaatregeling ook is afgestemd op de behoeftes van de planten. De klimaatcomputer is gezien zijn functie onmiddellijk dienstbaar aan de kas waarin hij is geplaatst en de ruimte die deze kas omsluit. Anders dan een substraat- of voedingsinstallatie echter kan een klimaatcomputer niet zonder deze ruimte functioneren. Naar het oordeel van het College heeft verweerder zich dan ook op goede gronden op het standpunt gesteld dat een klimaatcomputer aangeschaft ter beheersing van het kasklimaat is aan te merken als een voorziening ten behoeve van energiebesparing in bouwwerken.
5.3 Het College komt thans toe aan de vraag of verweerder de kas aan de [straat] terecht aangemerkt als een nieuw bouwwerk. Uit het arrest van 2 maart 1983 van de Hoge Raad (BNB 1983/ 118) met betrekking tot de Wet op de Inkomstenbelasting 1964 komt naar voren dat zowel het afbreken van een geheel pand gevolgd door het neerzetten van een nieuw pand als ook de uitbreiding van een bestaand gebouw moet worden aangemerkt als investering in een nieuw gebouw. Aangezien appellanten bestaande kassen van totaal 2,3 hectare hebben afgebroken en daarvoor in plaats een nieuwe, grotere kas met een oppervlakte van 3 hectare hebben gebouwd, is het College, gezien de voormelde jurisprudentie, van oordeel dat verweerder de kas aan de [straat] op goede gronden heeft aanmerkt als een nieuw bouwwerk in de zin van Wet IB 2001 en de daarop gebaseerde Energielijst 2002.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Energielijst 2002 geldt bij een energiebesparende voorziening ten behoeve van nieuwe bouwwerken als referentie het gemiddeld gangbare energieverbruik bij (soortgelijke) nieuwe investeringen bij vergelijkbare toepassingen. Gelet hierop is het College van oordeel dat verweerder de vergelijking met de nieuwste versies klimaatcomputer die toen werden verkocht, op goede gronden heeft gemaakt. Dit betekent dat appellanten met hun investering wat betreft de nieuwbouwkas niet hebben voldaan aan de vereiste energiebesparingsnorm. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat het deel van de kosten dat betrekking heeft op nieuwbouwkas niet in aanmerking komt voor EIA.
5.4 Het College komt daarmee toe aan de vraag of verweerder de kosten die wel voor EIA in aanmerking komen juist heeft berekend. Appellanten hebben in hun specificatie van 13 februari 2004 de kosten voor de energiebesparende hardware van de klimaatcomputer toegerekend aan de betreffende delen van de kassen, namelijk kosten hardware vervanging oude kas € 46.629,-, kosten hardware vervanging oud door nieuwbouw € 27.976,- en kosten hardware uitbreiding nieuwbouw € 9.326,-. Bij de hardware zou het gaan om wandkasten en meetboxen die in de betreffende kassen zijn ingebouwd.
Verweerder heeft daartegenover de kosten voor de hardware naar de verhouding 'oppervlakte bestaande kas/ oppervlakte geheel' bij de EIA betrokken.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij de kostensplitsing van appellanten gezien de oppervlakteverhoudingen van de kassen niet reëel heeft gevonden en daarom de verhouding van de oppervlakten bestaand / totaal tot uitgangspunt van zijn berekening heeft genomen. Het College overweegt daaromtrent het volgende. Het in artikel 3:2 Awb neergelegde beginsel, dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaart, brengt in dit geval met zich dat verweerder bij twijfel over de juistheid van de opgave navraag had moeten doen, aangezien appellanten reeds de nodige gegevens hadden verschaft en konden menen dat zij verweerder voldoende hadden voorgelicht. Dit geldt ook met betrekking tot de post 'inname computer' ad € 5000,- waarvan appellanten hebben gesteld dat deze post betrekking heeft op de bestaande kas en daarom geheel voor EIA in aanmerking komt.
Gelet op het voorgaande moet worden geoordeeld dat de bestreden besluiten zijn genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 Awb.
5.5 De beroepen zijn gegrond. De bestreden besluiten worden vernietigd. Verweerder wordt opgedragen nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Verweerder wordt in de door appellanten gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak wordt bepaald op één en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift, het verschijnen ter zitting) twee punten worden toegekend.