5. De beoordeling van het geschil
5.1 Op grond van het bepaalde in artikel 18, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001, is verweerder verplicht ieder jaar vijf procent van de aanvragen om akkerbouwsteun aan een gedegen onderzoek te onderwerpen. Van dat onderzoek, dat mede met behulp van teledetectie kan plaatsvinden, kan deel uitmaken een onderzoek naar het gebruik van de opgegeven percelen op 31 december 1991, in verband met het bepaalde in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999.
Zoals het College onder meer in zijn uitspraak van 30 september 2005 (AWB 04/374) heeft overwogen, vergt de interpretatie van satellietbeelden een niet geringe mate van deskundigheid. Het is in vele gevallen niet mogelijk om met behulp van een simpel schema op basis van de daarop zichtbare kleurverschillen tot een eenduidige conclusie over de aanwezigheid van bepaalde beplanting op een bepaald moment te geraken. Dat neemt niet weg dat er betrouwbare informatie aan valt te ontlenen.
GeoRas is een door de Europese autoriteiten gecertificeerd bedrijf dat de door de Europese Commissie beschikbaar gestelde satellietbeelden volgens vaste procedures interpreteert. Indien op basis daarvan niet kan worden vastgesteld dat een perceel op 31 december 1991 anders dan als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was en dat derhalve voor dat perceel op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 een betalingsaanvraag kan worden ingediend, mag van de aanvrager verwacht worden dat deze de premiewaardigheid van het perceel alsnog aannemelijk maakt.
De aanvrager kan dit allereerst doen door gemotiveerd aan te voeren dat verweerder en/of GeoRas ten onrechte de conclusie hebben getrokken dat de beelden onvoldoende grondslag bieden om een perceel premiewaardig te achten. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als aanwijsbaar beelden van een verkeerd perceel bestudeerd zijn of als de beelden verkeerd geïnterpreteerd zijn en wel degelijk uitwijzen dat sprake is geweest van een gebruik anders dan als bedoeld in artikel 7.
De aanvrager kan de premiewaardigheid van een perceel voorts aannemelijk maken door feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat het perceel in een of meer referentiejaren niet alleen als grasland in gebruik is geweest. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien een stuk wordt overgelegd waaruit blijkt dat op het perceel in één van de referentiejaren een akkerbouwgewas is geteeld, zeker als dit gebruik in overeenstemming met de beelden kan worden gebracht. Volgens vaste jurisprudentie van het College kan daarbij geen vorm van bewijs op voorhand worden uitgesloten en dient bij de waardering van het aangebrachte bewijs rekening gehouden te worden met het feit, dat het tijdsverloop na de periode van 1987 tot en met 1991 de mogelijkheid van bewijslevering ongunstig beïnvloedt. Het bewijs van een ander gebruik dan uit de satellietbeelden wordt afgeleid, kan in beginsel alleen per perceel geleverd worden.
Uitgangspunt bij de beoordeling is in beide gevallen dat het niet aan verweerder is overtuigend te bewijzen dat een perceel niet premiewaardig is, maar aan de aanvrager om aannemelijk te maken dat een voor subsidie opgegeven perceel premiewaardig is. Het is immers de verantwoordelijkheid van de aanvrager te onderbouwen dat hij voor de door hem aangevraagde subsidie in aanmerking komt, zodat van hem bewijs ter zake mag worden gevraagd. Verweerder neemt dan ook op goede gronden het standpunt in dat hij na controle geen steun mag verstrekken als er niet van kan worden uitgegaan dat het daarvoor in aanmerking gebrachte perceel aan de voorwaarden voldoet.
5.2 Appellantes opvatting dat satellietbeelden niet ten grondslag mogen worden gelegd aan de afwijzing van aanvragen om akkerbouwsteun, deelt het College niet. Anders dan appellante meent, valt er immers aan satellietbeelden, zoals hiervoor is overwogen, wel degelijk betrouwbare informatie te ontlenen. Dat gras op satellietbeelden niet altijd dezelfde kleur laat zien, betekent niet dat de beelden onbetrouwbaar zijn. De kleur is immers onder meer afhankelijk van de hoogte van het gras, zoals Honig ter zitting heeft toegelicht. Dat verweerder, zoals appellante heeft gesteld, in diverse zaken op zijn schreden heeft moeten terugkeren, nadat aanvragers op andere wijze konden aantonen dat een perceel wel voldoet, kan appellante evenmin baten. Dat de aanvragers er in die gevallen kennelijk in zijn geslaagd aannemelijk te maken dat hun percelen premiewaardig zijn, brengt nog niet mee dat satellietbeelden in het algemeen onbetrouwbaar zijn.
5.3 Het College is van oordeel dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de satellietbeelden van perceel 9 verkeerd zijn geïnterpreteerd. De enkele stelling dat op een satellietbeeld niet is te zien dat er op een perceel maïs is verbouwd, als er vervuilend gras groeit tussen een opkomend maïsgewas, is hiervoor onvoldoende. De conclusie van GeoRas is gebaseerd op meerdere satellietbeelden die in onderlinge samenhang zijn bezien. Zo heeft Honig tijdens de hoorzitting op 30 september 2004 aan de hand van de vier beschikbare beelden over 1987 laten zien dat op de percelen 4, 7 en 8 wel maïs heeft gestaan en op perceel 9 niet.
Appellante heeft voorts geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat het perceel in een of meer referentiejaren niet alleen als grasland in gebruik is geweest. Zij heeft geen stuk overgelegd waaruit blijkt dat op het perceel in één van de referentiejaren een akkerbouwgewas is geteeld. De enkele stelling van appellante dat de vorige eigenaar heeft aangegeven dat het perceel voldoet, is onvoldoende om hiervan uit te gaan. De verklaring van loonwerker E van 17 maart 2005 is eveneens onvoldoende, reeds omdat uit deze achteraf opgestelde verklaring niet blijkt in welk jaar uit de referentieperiode er op perceel 9 maïs zou zijn geteeld.
Het College concludeert dat op basis van de vaststaande feiten niet geoordeeld kan worden dat perceel 9 in de jaren 1987 tot en met 1991 anders dan als grasland in gebruik is geweest.
5.4 Aangezien het verschil tussen aangevraagde en geconstateerde oppervlakte meer dan 20% van de geconstateerde oppervlakte bedroeg, was verweerder op grond van artikel 32, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 gehouden de premie geheel te weigeren. Het gaat hier om een verplichting die rechtstreeks voortvloeit uit het Europese recht en geheel daardoor gereguleerd wordt. Dat appellante volledig te goeder trouw is, zoals zij heeft aangevoerd, maakt dit niet anders.
Indien een aanvrager een aanvraag indient voor percelen waarvan hij niet aannemelijk kan maken dat deze aan de voorwaarden voldoen, komt dat voor zijn rekening en risico. Dat geen bewijsmiddelen meer beschikbaar zijn op grond waarvan kan worden aangetoond dat de percelen aan de voorwaarden voldoen, levert, anders dan appellante heeft aangevoerd, geen overmacht op.
In artikel 44 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 is onder andere bepaald dat geen sancties worden opgelegd wanneer de aanvrager kan bewijzen dat hem geen schuld treft.
Het College acht het denkbaar dat een aanvrager, die gedurende de jaren 1987 tot en met 1991 niet als eigenaar, pachter of anderszins bij het gebruik van een perceel betrokken was en die zich aanwijsbaar omtrent het gebruik van een perceel in de bewuste periode geïnformeerd heeft en in dat kader vóór de indiening van zijn aanvraag schriftelijke bescheiden verkregen heeft, waaruit in redelijkheid de conclusie kan worden getrokken dat het perceel aan de voorwaarden voor steunverlening voldoet, op grond van deze bepaling aan oplegging van een sanctie kan ontkomen. Appellante heeft dergelijke bescheiden echter niet overgelegd.
5.5 Gelet op al het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Het College acht ten slotte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.