ECLI:NL:CBB:2005:AU3617

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/801
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag akkerbouwsubsidie op grond van EG-steunverlening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 september 2005 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor akkerbouwsubsidie door de Maatschap A en B. De appellante had op 28 september 2004 beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat op 20 augustus 2004 was genomen. Dit besluit was een reactie op het bezwaar van appellante tegen een eerdere afwijzing van haar aanvraag om subsidie op 16 juni 2003. De aanvraag was afgewezen omdat deze niet tijdig was ingediend, wat in strijd was met de geldende regelgeving, met name artikel 13 van Verordening (EG) nr. 2419/2001.

De appellante voerde aan dat er sprake was van overmacht en buitengewone omstandigheden die haar verhinderd hadden om de aanvraag tijdig in te dienen. De omstandigheden die zij aanvoerde waren onder andere de ziekte van een van de leden van de maatschap en de uitbraak van de klassieke vogelpest. Het College oordeelde echter dat de aangevoerde omstandigheden niet als overmacht konden worden aangemerkt, omdat de appellante tijdig voorzorgsmaatregelen had kunnen nemen. Het College concludeerde dat de aanvraag terecht was afgewezen en dat er geen grond was voor een belangenafweging door de verweerder.

Het College verklaarde het beroep van de appellante ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van aanvragen en de strikte toepassing van de regelgeving omtrent subsidies in de agrarische sector.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 04/801 14 september 2005
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te X, appellante,
gemachtigde: ir. S. Boonstra, werkzaam bij NLTO Advies te Drachten,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. F.S. Cooke, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Op 28 september 2004 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 20 augustus 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op appellantes bezwaar tegen verweerders besluit van 16 juni 2003, waarbij appellantes aanvraag om akkerbouwsubsidie op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen is afgewezen.
Bij brief van 28 oktober 2004 heeft appellante de gronden van het beroep ingediend.
Op 18 januari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2005, waarbij partijen zijn verschenen en bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Bij Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001, houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (Pb 2001, L327, blz. 11), is onder meer het volgende bepaald.
"Artikel 13 - Te late indiening
1. Behoudens overmacht en buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 48 wordt bij indiening van een steunaanvraag "oppervlakten" (…) na de in de betrokken sectorspecifieke voorschriften bepaalde termijn het steunbedrag waarop het bedrijfshoofd recht zou hebben indien hij de aanvraag tijdig had ingediend, verlaagd met 1 % per werkdag vertraging.
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.
(…)
Artikel 48 - Overmacht en buitengewone omstandigheden
1. Gevallen van overmacht of buitengewone omstandigheden moeten binnen tien werkdagen vanaf het tijdstip waarop zulks voor het bedrijfshoofd mogelijk is met het relevante door de bevoegde instantie afdoende geacht bewijs bij de bevoegde instantie worden gemeld.
2. Als buitengewone omstandigheden kan de bevoegde instantie bijvoorbeeld aanvaarden:
a) het overlijden van het bedrijfshoofd;
b) langdurige arbeidsongeschiktheid van het bedrijfshoofd;
c) een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf in belangrijke mate beïnvloedt;
d) hetdoor een ongeval verloren gaan van stallen;
e) een epizoötie die de gehele veestapel van het bedrijfshoofd of een
deel ervan heeft getroffen."
Bij de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 6
1. Om voor een subsidie in aanmerking te komen dient de producent bij LASER een aanvraag oppervlakten in.
(…)
Artikel 8
1. De aanvraagperiode wordt jaarlijks bij afzonderlijke regeling door de minister vastgesteld.
(…)"
In artikel 1, eerste lid, van de Regeling vaststelling indieningsperiode 2003 aanvraag oppervlakten (Stcrt. 2003, 62) is als periode voor het indienen van een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen vastgesteld, de periode die loopt van 1 april 2003 tot en met 15 mei 2003.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 11 juni 2003 heeft verweerder per fax van appellante een formulier Gecombineerde opgave 2003 voor Landbouwtelling, Gebruik gewaspercelen en Aanvraag oppervlakten ontvangen, waarmee appellante in het kader van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen subsidie aanvraagt.
- Bij besluit van 16 juni 2003 heeft verweerder appellantes aanvraag afgewezen, omdat deze niet tijdig is ontvangen.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 25 juli 2003, aangevuld bij brief van 8 oktober 2003, bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder appellantes bezwaar ongegrond verklaard en hiertoe, samengevat, het volgende overwogen.
De aanvraag is te laat ingediend en terecht afgewezen ingevolge artikel 13 van Verordening (EG) nr. 2419/2001.
Niet gebleken is dat zich buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 48 van die verordening hebben voorgedaan. Van overmacht is evenmin gebleken. Hiervan zou, blijkens de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, sprake kunnen zijn indien de niet-tijdige indiening van de aanvraag te wijten is aan abnormale en onvoorzienbare omstandigheden die vreemd zijn aan appellante en waarvan de gevolgen in weerwil van alle mogelijke voorzorgen niet hadden kunnen worden vermeden. Hoewel verweerder begrip heeft voor de moeilijke omstandigheden als gevolg van de ziekten van B en haar vader, is de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Dit geldt te meer daar de maatschap uit twee personen bestaat, waardoor bij ziekte de taken door de ander kunnen worden overgenomen. Het uitbreken van de vogelpest en het noodweer zijn evenmin abnormale of onvoorziene omstandigheden waardoor appellante niet in staat is geweest de aanvraag tijdig in te dienen.
Verweerder heeft geen mogelijkheid om van de artikelen 13 en 48 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 af te wijken.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van haar beroep, samengevat, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Verweerder had het beroep op overmacht en buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 48 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 moeten honoreren op grond van de volgende omstandigheden die in onderling verband moeten worden bezien. De fysieke gesteldheid van B is de afgelopen jaren als gevolg van een chronisch ziektebeeld sterk ondermijnd, met een climax in juni 2003, waardoor het onderhouden van het gezin en het assisteren in de bedrijfsvoering is bemoeilijkt. Voorts is de vader van B in het voorjaar van 2003 met ernstige hartproblemen geconfronteerd. Daarbij komt dat eveneens in het voorjaar van 2003 in Nederland klassieke vogelpest is uitgebroken, hetgeen mede door de van overheidswege afgekondigde vervoersverboden directe consequenties voor de bedrijfsvoering van appellante heeft gehad. Ten slotte is als gevolg van opgetreden noodweer de teelt van de ingezaaide maïs mislukt en moest derhalve opnieuw maïs worden ingezaaid.
Voorts meent appellante dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord, het bestreden besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel is genomen, het bestreden besluit geen blijk geeft van een zorgvuldige belangenafweging en het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd.
Ten slotte heeft verweerder in twee vergelijkbare gevallen wel een beroep op overmacht gehonoreerd, zodat er strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Tussen partijen is niet in geschil en voor het College staat vast dat appellante de termijn voor indiening van haar steunaanvraag oppervlakten met meer dan 25 kalenderdagen heeft overschreden. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 dient de aanvraag dan te worden afgewezen, tenzij met vrucht een beroep kan worden gedaan op de aanwezigheid van overmacht of buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 48 van die verordening.
5.2 Naar het oordeel van het College heeft verweerder terecht en op juiste gronden geconcludeerd dat de aangevoerde omstandigheden op zichzelf noch in onderlinge samenhang bezien kunnen worden aangemerkt als overmacht of buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 48 van Verordening (EG) nr. 2419/2001. Hoewel de aangevoerde omstandigheden appellantes bedrijfsvoering ongetwijfeld zullen hebben bemoeilijkt en de inbreng van B ten tijde van belang beperkt zal zijn geweest, is er geen grond voor de conclusie dat appellante, althans A, buiten staat is geweest de aanvraag tijdig in te dienen dan wel tijdig door een derde te laten indienen. Hierbij komt dat B al geruime tijd ziek was en de klassieke vogelpest reeds in februari 2003 in Nederland was uitgebroken, zodat tijdig voorzorgsmaatregelen hadden kunnen worden genomen.
Het College merkt nog op dat de twee gevallen waarop appellante zich heeft beroepen en waarin een termijnoverschrijding wel verschoonbaar is geacht, reeds niet vergelijkbaar zijn, nu van ziekte van A geen sprake was.
5.3 Nu appellantes beroep op overmacht en buitengewone omstandigheden niet kan slagen, was verweerder ingevolge artikel 13 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 gehouden de aanvraag af te wijzen. Dit brengt tevens mee dat appellantes grief dat verweerder de belangen onjuist en onzorgvuldig heeft afgewogen, niet kan slagen. Voor een belangenafweging door verweerder was immers geen plaats.
5.4 Het College is voorts van oordeel dat verweerder in het onderhavige geval vanwege de kennelijke ongegrondheid van het bezwaar van het horen van appellante heeft kunnen afzien. Dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berust, vermag het College ten slotte evenmin in te zien.
5.5 Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 september 2005.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. M.S. Hoppener