ECLI:NL:CBB:2005:AU2764

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/61A
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake kortingen op melkprijs door kwaliteitscriteria

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 14 september 2005, wordt het beroep van appellant A tegen het Productschap Zuivel behandeld. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van 20 december 2000, waarin kortingen op de prijs van geleverde melk werden gehandhaafd vanwege niet-naleving van kwaliteitscriteria. Het College heeft eerder, op 27 juni 2003, een prejudiciële vraag gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, die op 26 mei 2005 heeft geoordeeld dat de nationale regelgeving in strijd is met hogere communautaire bepalingen. Dit oordeel leidde tot de conclusie dat de kortingen op de melkprijs geen juridische grondslag hebben en dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Het College verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept de primaire besluiten van 24 en 28 juli 1995 en 8 en 15 augustus 1995. Tevens wordt het onderzoek heropend voor een nadere uitspraak over de gevorderde schadevergoeding, waarbij appellant de gelegenheid krijgt om een schadebegroting in te dienen. Het College veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant, vastgesteld op € 3.139,50, en bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 102,10 aan appellant vergoedt.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 01/61 14 september 2005
17110 Landbouwkwaliteitswet
Landbouwkwaliteitsbesluit rauwe melk
en zuivelbereiding
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant,
gemachtigde: mr. ing. A.E. Noordhuis, juridisch adviseur te Hornhuizen,
tegen
het Productschap Zuivel, verweerder,
gemachtigden: mr. A.C.R. Geelen en mr. G.W.P.A. van Schijndel, beiden werkzaam bij verweerder.
1. Het procesverloop
Op 19 januari 2001 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van 20 december 2000. Bij dit besluit is beslist op het bezwaar van appellant tegen kortingen op de prijs van door hem geleverde melk.
Op 15 februari 2002 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden.
Bij beschikking van 7 mei 2002 heeft het College vervolgens het onderzoek heropend.
Op 2 onderscheidenlijk 3 juli 2002 hebben verweerder en appellant zich schriftelijk uitgelaten over de vragen die voortvloeien uit hetgeen het College bij genoemde beschikking heeft overwogen.
Bij uitspraak van 27 juni 2003, LJN: AH9722, heeft het College het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof) verzocht om bij wege van prejudiciële beslissing op de in die uitspraak geformuleerde vragen antwoord te geven.
Het Hof heeft uitspraak gedaan bij arrest van 26 mei 2005 (C-283/03).
Bij brieven van 13 onderscheidenlijk 30 juni 2005 hebben verweerder en appellant, desgevraagd, bericht geen behoefte te hebben aan een nadere behandeling ter zitting.
2. De beoordeling van het geschil
Het College verwijst voor een uitgebreide weergave van de relevante bepalingen, de feiten en de standpunten van partijen én voor de overwegingen van het College inzake zijn bevoegdheid en een aantal geschilpunten naar de uitspraak van 27 juni 2003, die is aangehecht en wordt geacht onderdeel uit te maken van deze uitspraak.
Ter toetsing ligt voor verweerders besluit van 20 december 2000 tot handhaving in bezwaar van besluiten tot het in verband met te kort schietende kwaliteit inhouden van een korting op de prijs voor appellants boerderijmelk. Het besluit steunt op in randnummer 2.2 van de uitspraak van 27 juni 2003 weergegeven nationale regelgeving, die voorziet in uitbetaling naar kwaliteit van boerderijmelk, onder meer door het inhouden van een korting of het betalen van een kwaliteitstoeslag. Daarbij vindt een vorm van verevening plaats doordat het totaalbedrag aan kortingen gelijk is aan het totaalbedrag aan toeslagen.
In zijn arrest van 26 mei 2005 heeft het Hof het volgende voor recht verklaard:
" De gemeenschappelijke prijsregeling die ten grondslag ligt aan de gemeenschappelijke marktordening in de sector melk en zuivelproducten, zoals ingesteld bij verordening (EEG) nr. 804/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1538/95 van de Raad van 29 juni 1995, verzet zich ertegen dat de lidstaten eenzijdig bepalingen vaststellen die ingrijpen in het prijsvormingsmechanisme wanneer de prijzen, in dezelfde productiefase, door de gemeenschappelijke ordening worden geregeld. Dit is het geval ten aanzien van een stelsel als van het hoofdgeding dat, ongeacht de beweerde of aantoonbare doelstelling ervan, een mechanisme invoert, inhoudend dat:
- melkfabrieken een korting op de prijs van de hun geleverde melk moeten toepassen wanneer de melk niet aan bepaalde kwaliteitscriteria voldoet, en
- de bedragen die aldus in een bepaalde periode door alle melkfabrieken zijn ingehouden, na totalisatie en eventuele onderlinge verrekening tussen de melkfabrieken, in de vorm van door elke melkfabriek uitgekeerde toeslagen ten belope van een gelijk bedrag per 100 kg melk die haar gedurende die periode is geleverd, worden verdeeld onder uitsluitend die melkveehouders die melk hebben geleverd die wél aan voornoemde kwaliteitscriteria voldoet."
Gelet op dit oordeel van het Hof kan het College slechts concluderen dat het bestreden besluit zijn basis vindt in nationaalrechtelijke bepalingen, die wegens strijd met hogere, communautaire bepalingen buiten toepassing dienen te worden gelaten. Dat betekent dat de in geding zijnde kortingen een juridische grondslag ontberen, zodat het bestreden besluit, waarbij deze kortingen zijn gehandhaafd, niet in stand kan blijven. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Het College stelt vast dat aan de primaire besluiten hetzelfde niet in de bezwaarprocedure te repareren gebrek kleeft. Het College zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit en, doende wat verweerder had moeten doen, de besluiten van respectievelijk 24 en 28 juli 1995 en 8 en 15 augustus 1995 herroepen.
Appellant heeft verzocht om vergoeding van zijn schade. Aangezien het College de omvang van deze schadevergoeding niet kan vaststellen, ziet het aanleiding om met toepassing van artikel 8:73, tweede lid, van de Awb ter voorbereiding van een nadere uitspraak daarover het onderzoek in deze zaak ter heropenen. Appellant wordt in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een begroting van de door hem geleden schade over te leggen, onder toezending van een afschrift aan verweerder, waarna verweerder een gelijke termijn zal hebben om te reageren.
Het College acht tenslotte termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling, waarbij de proceskosten, gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, zijn berekend op basis van 6,5 punten (1 voor het beroepschrift, 1 voor het verschijnen ter zitting van 15 februari 2002, 0,5 voor de schriftelijke uiteenzetting van 1 juli 2002, 2 voor schriftelijke opmerkingen d.d. 8 oktober 2003 en 2 voor verschijnen bij de mondelinge behandeling bij het Hof van Justitie), met wegingsfactor 1,5. Bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding voor proceskosten is het College uitgegaan van hetgeen in B1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht is bepaald over de waarde per punt. Het College komt niet de bevoegdheid toe om, zoals appellant in zijn beroepschrift verzoekt, zelfstandig tot verhoging van dat forfaitaire bedrag over te gaan, omdat de regelgever dit, in de visie van appellant ten onrechte, heeft nagelaten.
Beslist wordt als volgt.
3. De beslissing
Het College
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept de primaire besluiten van 24 en 28 juli 1995 en 8 en 15 augustus 1995;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 20 december 2000;
- bepaalt dat ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de gevorderde schadevergoeding het onderzoek wordt
heropend; in dit kader wordt appellant de gelegenheid geboden om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak
een schadebegroting over te leggen, onder toezending van een afschrift aan verweerder, waarna verweerder een gelijke
termijn zal hebben om te reageren;
- veroordeelt verweerder in de kosten die appellant in verband met het beroep heeft moeten maken, ten bedrage van
€ 3.139,50,-- (zegge: drieduizendhonderdennegenendertig euro en vijftig cent);
- bepaalt dat verweerder aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van NLG 225,-- en derhalve € 102,10 (zegge: honderdtwee euro en 10 cent) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, mr. W.E. Doolaard en mr. E.J.M. Heijs in tegenwoordigheid van mr. R. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 september 2005.
w.g. C.M. Wolters w.g. R. Meijer