ECLI:NL:CBB:2005:AU1706

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/431
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering subsidie voor teelt van voederleguminosen op braakpercelen in het kader van EG-steunverlening akkerbouwgewassen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 24 augustus 2005 uitspraak gedaan over de weigering van subsidie aan appellante, Veehouderij X VOF, door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante had een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen, specifiek voor de teelt van voederleguminosen op braakpercelen. De Minister had de aanvraag gedeeltelijk afgewezen, omdat de appellante niet voldeed aan de vereisten van de Regeling, met name dat het SKAL-certificaat het gehele bedrijf diende te omvatten.

De procedure begon met een beroep van appellante tegen een besluit van de Minister van 9 april 2004, waarin het bezwaar van appellante tegen een eerdere beslissing ongegrond werd verklaard. De Minister had vastgesteld dat de totale oppervlakte van het bedrijf 65,40 hectare bedroeg, terwijl het SKAL-certificaat slechts betrekking had op 19,10 hectare. De appellante bevond zich in de omschakelingsfase naar biologische landbouw, maar voldeed niet aan de voorwaarde dat alle percelen bij de Stichting SKAL aangemeld dienden te zijn.

Het College oordeelde dat de Minister terecht had besloten de subsidie te weigeren, omdat de appellante niet aan de voorwaarden voldeed zoals vastgelegd in de Europese regelgeving. Het beroep op het vertrouwensbeginsel van appellante werd afgewezen, omdat dit zou leiden tot een strijdige erkenning van een aanspraak in strijd met de Europese wetgeving. De uitspraak bevestigde dat de appellante niet gerechtigd was om de braakgelegde gronden te gebruiken voor de teelt van voederleguminosen, aangezien niet aan de vereisten was voldaan.

De beslissing van het College was dat het beroep ongegrond werd verklaard, zonder dat er termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 04/431 24 augustus 2005
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
A Veehouderij X VOF, te X, appellante,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: drs. B.M. Vogt, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 18 mei 2004, verzonden op 19 mei 2004 en bij het College binnengekomen op 24 mei 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 9 april 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen verweerders besluit van 21 januari 2003, waarbij haar aanvraag op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen slechts gedeeltelijk is ingewilligd, ongegrond verklaard.
Op 14 juli 2004 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 5 augustus 2004 is appellante door verweerder alsnog telefonisch gehoord.
Bij besluit van 23 augustus 2004 heeft verweerder opnieuw op appellantes bezwaar beslist en hierbij het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Op 15 september 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2005, waar namens appellante door haar vennoot B het woord is gevoerd en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen (Pb 1999, L 160, blz. 1) was ten tijde hier van belang onder meer het volgende bepaald:
"1. De braakleggingsverplichting wordt voor elke producent die areaalbetalingen aanvraagt, vastgesteld als een proportioneel gedeelte van zijn areaal dat met akkerbouwgewassen is ingezaaid en waarvoor een aanvraag wordt ingediend en dat op grond van deze verordening uit productie wordt genomen.
Het basispercentage van de braakleggingsverplichting wordt vastgesteld op 10% vanaf verkoopseizoen 2000/2001 tot verkoopseizoen 2006/2007.
(…)
3. De braakgelegde grond mag worden gebruikt voor:
- de productie van grondstoffen voor de vervaardiging, in de Gemeenschap, van niet specifiek voor voeding of vervoedering bestemde producten, op voorwaarde dat doeltreffende controlesystemen worden toegepast,
- de teelt van voederleguminosen op een landbouwbedrijf dat, voor zijn gehele productie, voldoet aan de voorschriften die zijn vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 2092/91."
Bij de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: Regeling) is, voorzover en ten tijde hier van belang, onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 16
1. Een producent neemt per productieregio een zodanige oppervlakte akkerland, die bestaat uit percelen van tenminste 20 meter breed met elk een oppervlakte van tenminste 0,3 hectare, uit productie dat de desbetreffende oppervlakte ten minste 10% uitmaakt van de oppervlakte die wordt gevormd door de som van:
a. de totale oppervlakte van de percelen in de desbetreffende productieregio ingezaaid met akkerbouwgewassen waarvoor de producent subsidie aanvraagt, en
b. de totale door de producent voor de desbetreffende productieregio op grond van deze regeling uit productie genomen oppervlakte aan percelen.
(…)
Artikel 17
De oppervlakte, bedoeld in artikel 16, wordt gedurende een aaneengesloten periode, die loopt van uiterlijk 15 januari tot tenminste 31 augustus daaropvolgend, niet gebruikt voor een vorm van landbouwproductie en evenmin voor andere landbouwdoeleinden of andere winstgevende bestemmingen die met akkerbouw onverenigbaar zijn.
Artikel 21a
1. In afwijking van artikel 17 mag de producent die voor zijn gehele productie voldoet aan de voorschriften die zijn vastgesteld bij verordening (EEG) nr. 2092/91, overeenkomstig artikel 23 bis van verordening 2316/1999, de overeenkomstig artikel 16 uit productie genomen oppervlakte gebruiken voor de teelt van voederleguminosen.
2. Ten bewijze dat de producent voor zijn gehele productie voldoet aan de voorschriften die zijn vastgesteld bij verordening (EEG) nr. 2092/91 gaat de aanvraag oppervlakten vergezeld van een bewijs van certificering door de Stichting SKAL te Zwolle."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 14 mei 2002 heeft verweerder een formulier "Gecombineerde opgave 2002 voor landbouwtelling, gebruik gewaspercelen en aanvraag oppervlakten" van appellante ontvangen, waarbij deze onder meer 4.00 ha braak met voederleguminosen (gewascode: 1565) voor akkerbouwsubsidie heeft opgegeven.
- Bij brief van 5 november 2002 heeft verweerder appellante verzocht om toezending van een afschrift van het haar verstrekte SKAL-certificaat.
- Hierop heeft appellante verweerder een op haar naam gesteld SKAL-certificaat (nr. *) met een geldigheidsduur tot en met 31 december 2002 doen toekomen, waarin is vermeld dat appellantes SKAL-gecertificeerde bedrijfsoppervlakte 19.10 ha bedraagt.
- Bij besluit van 21 januari 2003 heeft verweerder appellante op grond van de Regeling akkerbouwsubsidie ten bedrage van € 5.554,65 toegekend. Voor de opgegeven 4.00 ha braak is geen subsidie toegekend.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 29 januari 2003 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder op 9 april 2004 het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Dit besluit heeft verweerder, na appellante op 5 augustus 2004 alsnog telefonisch te hebben gehoord, vervangen door het bestreden besluit van 23 augustus 2004.
3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante op grond van de volgende overwegingen ongegrond verklaard:
"Door het aanvraagformulier te ondertekenen heeft u verklaard kennis te hebben genomen van en in te stemmen met de voorwaarden en verplichtingen zoals vermeld in de Regeling en bekend te zijn met de communautaire regelgeving.
(…)
Ten bewijze dat de producent voor zijn gehele productie voldoet aan de voorschriften die zijn vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 2092/91 dient de Aanvraag oppervlakten vergezeld te gaan van een bewijs van certificering door de Stichting SKAL te Zwolle.
In beginsel dient het SKAL-certificaat het gehele bedrijf te omvatten. Een uitzondering kan worden gemaakt voor bedrijven die in de omschakelingsfase zitten. Voorwaarde is wel dat de producent reeds alle percelen behorend tot zijn bedrijf heeft aangemeld bij de Stichting SKAL.
Het SKAL-certificaat dat u op verzoek van LASER heeft ingediend, heeft betrekking op een totale bedrijfsoppervlakte van 19,10 hectare. De daadwerkelijke totale bedrijfsoppervlakte bedraagt blijkens de landbouwtelling en uw overzicht gewaspercelen 65,40 hectare. Uw bedrijf is derhalve niet volledig SKAL-gecertificeerd.
Echter, blijkens het SKAL-certificaat zit uw bedrijf in de omschakelingsfase. Mogelijk komt u, ondanks het feit dat (nog) niet uw gehele bedrijf gecertificeerd is door de Stichting SKAL, in aanmerking voor de teelt van voederleguminosen op braakpercelen. Hiervoor dienen alle percelen behorend tot uw bedrijf bekend te zijn bij de Stichting SKAL.
In uw situatie geldt (…) het volgende.
(…)
In het jaar 2002 was (…) een oppervlakte van 19,10 hectare van uw bedrijf daadwerkelijk gecertificeerd. Daarnaast bedroeg de in totaal bij de Stichting SKAL aangemelde oppervlakte van uw bedrijf 47,00 hectare (19,10 + 27,90). De totale oppervlakte van uw bedrijf bedraagt echter 65,40 hectare.
Voor de overige percelen heeft u in 2002 aangegeven dat deze in 2003/2004 aangemeld zouden worden, aangezien in 2002 het areaal hiervan nog niet bekend was.
U heeft aangegeven dat de Stichting SKAL wel een stempel heeft geplaatst op uw Aanvraag RSBP, welke een totale oppervlakte van 61,30 hectare omvat. Voor de Regeling stimulering biologisch productiemethode gelden echter andere voorwaarden dan voor de onderhavige Regeling. Zo is in het kader van de eerstgenoemde Regeling voldoende dat één productierichting is omgeschakeld, terwijl in het kader van de Aanvraag oppervlakten het geheel van productierichtingen dient te zijn omgeschakeld, dan wel in omschakeling te zijn.
(…)
Het feit dat de Stichting SKAL uw Aanvraag RSBP heeft afgestempeld, geeft alleen maar aan dat de Stichting SKAL uw biologische teeltplan heeft goedgekeurd. Dat wil echter niet zeggen dat al uw percelen reeds zijn aangemeld bij de Stichting SKAL. Dat zulks niet het geval is, blijkt ook duidelijk uit uw aanvraaggegevens (…).
Gelet op het voorgaande voldeed u derhalve niet ten aanzien van uw gehele productie aan de voorschriften die zijn vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 2092/91. Weliswaar is het voor uw bedrijf dat in de omschakelingsfase zit geen vereiste dat (reeds) alle percelen gecertificeerd zijn; wél vereist is echter dat alle percelen - in uw situatie een totale oppervlakte van 65,40 hectare - reeds zijn aangemeld bij de Stichting SKAL. Nu u niet aan deze voorwaarde voldeed in 2002, was u niet gerechtigd de uit productie genomen gronden te gebruiken voor de teelt van voederleguminosen.
(…)"
In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder het navolgende uiteengezet.
Dat appellante verschillende malen bij verweerder informatie heeft ingewonnen over het mogen telen van voederleguminosen op braakpercelen en op grond van de verkregen informatie haar aanvraag heeft ingediend, kan geen grond vormen voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel.
In het overgelegde e-mailbericht van C aan D van 26 maart 2002, dat dus niet tot appellante of één van haar vennoten is gericht, is niet geheel juiste en voor meerdere uitleg vatbare informatie opgenomen, die bovendien niet is verstrekt door een beslissingsbevoegde ambtenaar.
Appellante had uit deze e-mail niet zonder meer mogen afleiden dat haar situatie voldeed aan de subsidievoorwaarden, zeker niet nu de juiste berichtgeving op dit punt in de nadien door verweerder bij het formulier voor de Gecombineerde opgave 2002 gevoegde voorlichtingsbrochure is opgenomen. De bewoordingen in deze brochure laten geen ruimte voor twijfel dat enkel landbouwbedrijven die een volledige biologische bedrijfsvoering hebben, voederleguminosen mogen telen op braakpercelen. Voordat appellante haar aanvraag indiende, heeft zij van de in deze voorlichtingsbrochure vermelde informatie kennisgenomen.
Voorzover appellante telefonisch van de zijde van verweerder zou zijn medegedeeld dat de inhoud van de voorlichtingsbrochure ten aanzien van de mogelijkheid van de teelt van voederleguminosen op braakpercelen niet correct was, geldt bovendien dat deze informatie niet afkomstig is van een beslissingsbevoegde ambtenaar.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van haar beroep het volgende aangevoerd.
Ten onrechte heeft verweerder appellante geen subsidie toegekend ter zake van de met voederleguminosen beteelde braakpercelen. Appellantes bedrijf bevindt zich in de omschakelingsfase van een gangbare naar biologische bedrijfsvoering en is al vanaf 2001 bij de Stichting SKAL bekend. Destijds is in dat kader een aanvraag op grond van de Regeling stimulering biologische productiemethode ingediend, welke aanvraag in 2002 is gewijzigd. Deze aanvraag is door de Stichting SKAL afgestempeld. Onjuist is derhalve verweerders constatering dat op een totaal van 65.40 ha slechts 47.00 ha van appellantes bedrijf bij de Stichting SKAL is aangemeld.
Appellante heeft haar aanvraag pas ingediend, nadat zij informatie bij verweerder had ingewonnen.
Op 26 maart 2002 heeft één der vennoten van appellante met een collega-agrariër, Monsma, gesproken over de vraag of bedrijven die zich in de omschakelingsfase tussen gangbare en biologische productiemethode bevinden, subsidie kunnen verkrijgen voor de teelt van voederleguminosen op braakland. Naar aanleiding van dit gesprek heeft Monsma telefonisch deze vraag gesteld aan een ambtenaar van LASER, Bruinsma. Deze ambtenaar heeft de gestelde vraag bevestigend beantwoord en dit antwoord vervolgens per e-mailbericht bevestigd.
Toen appellante uit de toelichtingsbrochure bij het formulier Gecombineerde opgave 2002 opmaakte dat bedrijven die zich in de omschakelingsfase bevonden bij de teelt van voederleguminosen niet voor subsidie voor braakland in aanmerking zouden komen, heeft zij zelf nogmaals telefonisch contact met een ambtenaar van LASER opgenomen en deze om uitleg gevraagd. Van de zijde van LASER is appellante medegedeeld dat de in de toelichting bij het formulier Gecombineerde opgave 2002 vermelde informatie onjuist was en dat bedrijven in de omschakelingsfase voor subsidie in aanmerking zouden komen.
Het bevreemdt appellante dat, ondanks dat haar van de zijde van verweerder is medegedeeld dat bedrijven in haar situatie van de subsidieregeling gebruik kunnen maken, de toekenning van de in geschil zijnde subsidie is geweigerd.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder in het thans bestreden besluit op juiste gronden heeft besloten appellante op grond van de Regeling geen subsidie toe te kennen voor een braakgelegd perceel waarop voederleguminosen werden geteeld. Het College overweegt in dit verband het volgende.
5.2 Ingevolge artikel 6, derde lid, tweede gedachtestreepje, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 mag braakgelegde grond worden gebruikt voor de teelt van voederleguminosen op een landbouwbedrijf dat, voor zijn gehele productie, voldoet aan de voorschriften die zijn vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 2092/91.
Een bepaling met eenzelfde strekking is opgenomen in artikel 21a, eerste lid, van de Regeling. In het tweede lid van genoemd artikel 21a is bepaald dat een producent aan verweerder een bewijs van certificering door de Stichting SKAL dient over te leggen ten bewijze dat hij voor zijn gehele productie voldoet aan de daarvoor geldende voorschriften.
Het College stelt vast dat de totale oppervlakte van het bedrijf van appellante 65.40 ha bedraagt. Het door appellante overgelegde bewijs van certificering door de Stichting SKAL ziet evenwel slechts op een oppervlakte van 19.10 ha en voorts is gebleken dat een oppervlakte van 27.90 ha bij de Stichting SKAL voor omschakeling van gangbare naar biologische bedrijfsvoering door appellante is aangemeld.
Hieruit concludeert het College dat in de situatie van appellante niet is voldaan aan de in artikel 6, derde lid, tweede gedachtestreepje, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 en voorts in artikel 21a, tweede lid, van de Regeling neergelegde vereisten. Verweerder heeft appellante derhalve terecht de in geding zijnde subsidie geweigerd.
5.3 Appellantes beroep op het vertrouwensbeginsel faalt reeds, omdat honorering ervan zou leiden tot de erkenning van een aanspraak of financieel voordeel in strijd met artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1251/1999. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft in zijn arrest van 26 april 1988 in de zaak Krücken (zaak 316/86, Jur. 1988, blz. 2213) geoordeeld dat geen beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan tegen een duidelijke bepaling van het gemeenschapsrecht en een daarmee strijdige handeling van een met de toepassing van het gemeenschapsrecht belaste nationale instantie geen gewettigd vertrouwen op een met het gemeenschapsrecht strijdige behandeling kan doen ontstaan. Dit brengt tevens mee dat een beoordeling van de concrete feiten en omstandigheden ter zake van het beroep op het vertrouwensbeginsel achterwege kan blijven.
5.4 Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. E.J.M. Heijs en mr. M.J. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2005.
w.g. W.E. Doolaard w.g. M.S. Hoppener