ECLI:NL:CBB:2005:AU1699

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/331
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Minister van Landbouw inzake subsidie biologische productiemethode

In deze zaak heeft appellante, een maatschap, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat betrekking heeft op de Regeling stimulering biologische productiemethode. Appellante had in 1999 een subsidie ontvangen voor de voortzetting van de biologische productiemethode op een oppervlakte van 29.39 ha. In januari 2003 heeft appellante de pachtovereenkomsten voor bepaalde percelen opgezegd, gebaseerd op informatie uit een artikel in het landbouwblad van de NLTO. Appellante stelde dat dit artikel haar de mogelijkheid bood om percelen af te stoten zonder terugbetaling van de reeds ontvangen subsidie. Na het opzeggen van de pacht heeft de Minister echter besloten de subsidie te verlagen en een deel van de verstrekte subsidie terug te vorderen, omdat appellante niet had voldaan aan de voorwaarden van de regeling.

Tijdens de zitting heeft appellante verklaard dat een medewerker van LNV haar had bevestigd dat zij op basis van het artikel de pachtovereenkomsten kon opzeggen zonder gevolgen voor de subsidie. Het College heeft echter geoordeeld dat appellante onvoldoende bewijs heeft geleverd voor deze toezegging en dat zij een verwijtbaar risico heeft genomen door te vertrouwen op de informatie uit het artikel zonder dit te verifiëren bij een deskundige. Het College concludeert dat de Minister terecht de subsidieverlening heeft bijgesteld en verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en eigen verantwoordelijkheid bij het verkrijgen van informatie over subsidies en de noodzaak om bij twijfel deskundigen te raadplegen. Het College heeft geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 04/331 18 augustus 2005
5210 Regeling stimulering biologische produktiemethode
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te C, appellante,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. E.T. Stevens, werkzaam bij de Dienst Regelingen.
1. De procedure
Op 22 april 2004 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 15 maart 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op appellantes bezwaar tegen een besluit op grond van de Regeling stimulering biologische productiemethode (hierna: de Regeling).
Op 12 augustus 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 4 augustus 2005 plaatsgevonden, alwaar partijen, appellante bij monde van A en verweerder bij monde van zijn gemachtigde, hun standpunten nader hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij besluit van 27 oktober 1999 heeft verweerder aan appellante voor de voortzetting van de biologische productiemethode op een oppervlakte van 29.39 ha een subsidie van f 35.300,00 verleend. Hierbij is aangegeven dat de verplichtingen ingaan op 27 oktober 1999 en eindigen op 27 oktober 2004.
- In januari 2003 heeft appellante de pachtovereenkomsten met betrekking tot de percelen 25 tot en met 39, welke percelen deel uitmaakten van de voor de biologische productiemethode opgegeven oppervlakte, opgezegd.
- Op 3 november 2003 heeft appellante een gewijzigd biologisch teeltplan ingediend.
- Bij besluit van 26 november 2003 heeft verweerder in een en ander aanleiding gevonden het besluit van 27 oktober 1999 in te trekken, het oorspronkelijk verleende subsidiebedrag te verlagen tot € 2016,60 en de ten onrechte verstrekte subsidie
(€ 9.196,31), vermeerderd met de wettelijke rente (€ 130,05), van appellante terug te vorderen.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 20 december 2003 bezwaar gemaakt.
- Op 10 februari 2004 is appellante over haar bezwaar gehoord.
- Bij brief van 17 februari 2004 heeft appellante op het verslag van de hoorzitting gereageerd.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit, waarbij appellantes bezwaar ongegrond is verklaard, is, voorzover, gelet op hetgeen appellante tegen dit besluit heeft aangevoerd, van belang, het volgende overwogen:
“ In uw bezwaarschrift stelt u dat u naar aanleiding van een artikel uit het landbouwblad van de NLTO, geplaatst in het voorjaar van 2003, een aantal percelen heeft afgestoten. In dit artikel werd volgens u vermeld dat LASER de mogelijkheid bood om na drie afgeronde verplichtingenjaren percelen te kunnen afstoten, waarbij de reeds uitgekeerde subsidie niet terugbetaald zou hoeven te worden. Deze mogelijkheid zou buiten de bestaande mogelijkheid van ruilverkaveling op grond van de Landinrichtingswet bestaan.
(…) Vervolgens heeft u telefonisch contact opgenomen met de afdeling klantenservice van LNV, alwaar het bestaan van het artikel is bevestigd. Naar aanleiding van de verkregen informatie heeft u de pacht opgezegd van de betreffende percelen.
Het feit dat u de percelen heeft afgestoten door toedoen van onjuiste informatie doet niets af aan het feit dat u niet heeft voldaan aan artikel 6, eerste lid, van de Regeling en zodoende bent gesanctioneerd op grond van artikel 6, vierde lid, van de Regeling. Door af te gaan op informatie uit een artikel uit het vakblad van de NLTO heeft u een verwijtbaar risico genomen met betrekking tot de betrouwbaarheid van deze informatie, mede gezien het feit dat het NLTO blad niet onder mijn hoede valt. Dat u onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de betrouwbaarheid van de gegevens valt onder uw eigen verantwoordelijkheid. Navraag bij klantenservice heeft slechts de bevestiging van het bestaan van het artikel opgeleverd. Gezien medewerkers hiervan enkel algemene informatie verschaffen lag het in de lijn van uw onderzoeksplicht navraag te doen bij de betreffende regelingsdeskundige.
Nu u heeft nagelaten de betrouwbaarheid van het artikel te toetsen bij de deskundige, kom ik tot de conclusie dat de teammanager terecht uw subsidieverlening heeft bijgesteld.”
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft in haar beroepschrift het volgende aangevoerd.
“ Ik heb gehandeld n.a.v. een door een medewerker van LNV bevestigd artikel, iets wat later niet juist blijkt te zijn. Wanneer een medewerker niet deskundig is hoort deze mij niet te antwoorden en te verwijzen naar een deskundige. Mij wordt nu echter verweten dat ik heb nagelaten deze deskundige te raadplegen. Ik ga er echter vanuit dat wanneer ik contact opneem met LNV, hier mensen werken die betrouwbaar zijn, of anders verwijzen naar een betrouwbare collega/persoon. Ik kan mij niet voorstellen dat het ook mijn taak is de betrouwbaarheid van LNV medewerkers te toetsen.”
Ter zitting heeft appellante desgevraagd verklaard dat haar standpunt aldus moet worden begrepen dat de betreffende medewerker van het LNV-loket telefonisch niet alleen het bestaan van het artikel heeft bevestigd, maar tevens heeft aangegeven dat appellante op grond van de inhoud van dit artikel de pachtovereenkomsten van de percelen 25 tot en 39 kon opzeggen zonder dat dit gevolgen zou hebben voor de subsidiebedragen die haar in de jaren 2000 tot en met 2002 zijn verstrekt.
5. De beoordeling van het geschil
Hetgeen appellante tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd, komt in wezen neer op een beroep op het vertrouwensbeginsel.
Dit beroep kan reeds niet slagen, nu appellante op geen enkele wijze heeft aangetoond dat van de zijde van verweerder daadwerkelijk telefonisch de toezegging is gedaan dat zij op grond van de inhoud van een artikel in het landbouwblad van de NLTO de pachtovereenkomsten van de percelen 25 tot en 39 kon opzeggen zonder dat dit gevolgen zou hebben voor de subsidiebedragen die haar in de jaren 2000 tot en met 2002 zijn verstrekt. Appellante heeft niet kunnen aangeven op welke dag en door welke medewerker de toezegging zou zijn gedaan.
Overigens heeft appellante zich eerst ter zitting van het College uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat de medewerker een toezegging in hiervoor weergegeven zin heeft gedaan. Uit de overgelegde stukken kan uitsluitend worden opgemaakt dat appellante zich tot dan toe enkel op het standpunt stelde dat het bestaan van het artikel door een medewerker van LNV is bevestigd. Zo’n bevestiging impliceert nog geen toezegging. Voorts merkt het College nog op dat appellante er niet in is geslaagd het betreffende artikel over te leggen dan wel de vindplaats ervan mee te delen.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2005.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. F.W. du Marchie Sarvaas