5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ter beoordeling staat de vraag of verweerder in bezwaar zijn beslissing om het krediet vast te stellen op
€ 778.690 en een bedrag aan kosten van € 428.681,91 bij de vaststelling van het krediet buiten beschouwing te laten op goede gronden heeft gehandhaafd.
5.2 Het College stelt allereerst vast dat het Besluit, waarop verweerder het bestreden besluit heeft gebaseerd, op grond van artikel 28 van het Besluit subsidies technische ontwikkelingsprojecten, met ingang van 4 mei 2001 is ingetrokken onder de bepaling dat het Besluit van toepassing blijft op subsidies die voor de inwerkingtreding van eerstgenoemd besluit, derhalve voor 4 mei 2001, zijn verstrekt. Aangezien de krediettoekenning in de voorliggende zaak heeft plaatsgevonden op 3 mei 1999, is verweerder terecht uitgegaan van de toepasselijkheid van het Besluit.
5.3 Vervolgens stelt het College vast dat het bestreden besluit steunt op twee gronden. Deze gronden houden verband met eisen die voortvloeien uit artikel 17, eerste lid, van het Besluit en eisen die voortvloeien uit artikel 4:46 Awb. In verband met de beoordeling van de eerste grond, stelt het College vast dat de eigendom van appellante per 27 december 2001 voor 100% in handen is gekomen van B, die tezamen met A per 1 januari 2002 de directie van appellante vormde, en dat deze situatie voortduurde tot 25 juni 2002. Gedurende deze periode fungeerde appellante op basis van een dienstverleningsovereenkomst als opdrachtgever van ToBeOne Advisory Group B.V., welke vennootschap op basis van die overeenkomst werkzaamheden liet uitvoeren door ToBeOne Interactive Marketing Consulting B.V. en ToBeOne Legal Services B.V. ToBeOne Interactive Marketing Consulting B.V. was gedurende die periode voor 100% in eigendom van B en ToBeOne Legal Services B.V. was gedurende die perionde voor 100% in eigendom van A. B en A maken tevens deel uit van de directie van ToBeOne Advisory Group B.V. Het College ziet in voormelde omstandigheden aanleiding om in zijn beoordeling van de eerste grond een onderscheid te maken tussen de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 en 1 januari 2002 tot en met 31 juli 2002.
5.4 Ten aanzien van de vraag of verweerder in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat appellante niet heeft voldaan aan de uit artikel 17, eerste lid, van het Besluit voortvloeiende eisen overweegt het College als volgt.
Artikel 17, eerste lid, van het Besluit veronderstelt een concreet op het specifieke project ingerichte administratie, waarin op inzichtelijke wijze de in artikel 4 onderscheiden kostenposten worden weergegeven. Mede gezien de ratio van de regeling, namelijk te bewerkstelligen dat verweerder bij de kredietvaststelling kan beschikken over alle van belang zijnde gegevens en de door de betrokkene verstrekte gegevens kan verifiëren, dient de administratie ter zake van aan derden verschuldigde kosten niet alleen de aan derden betaalde kosten, maar ook een (nadere) specificatie van deze kosten of werkzaamheden te bevatten, die mogelijk maakt om de kredietwaardigheid van de kosten te beoordelen. Hierbij kan worden gedacht aan een omschrijving van de werkzaamheden die ten behoeve van het project zijn verricht in de factuur, of, daaraan voorafgaand, in een offerte.
Het College overweegt voorts dat de in de betrokkenheid van B en A gelegen personele verwevenheid van appellante in haar rol van opdrachtgever, met de opdrachtnemer (ToBeOne Advisory Group B.V.) en de vennootschappen die de opdrachten uitvoerden (ToBeOne Interactive Marketing Consulting B.V. en ToBeOne Legal Services B.V.), met zich brengt dat in verband met de administratieve eisen van artikel 17, eerste lid, van het Besluit, een zodanige specificatie van de kosten van derden naar werkzaamheden is vereist, dat onduidelijkheid over de oorsprong van de opgevoerde kosten, en met name over de rol van de opdrachtgever en opdrachtnemer ten aanzien van het ontstaan van die kosten, wordt voorkomen. Het College stelt vast dat uit artikel 2 van de dienstverleningsovereenkomst die de werkzaamheden van ToBeOne ten behoeve van appellante beheerste tevens een verplichting tot nadere specificatie van die kosten voortvloeide.
Ter zitting heeft appellante desgevraagd gesteld dat geen schriftelijke invulling is gegeven aan deze verplichting, zodat de specificatie van de kosten van derden afgeleid moet worden uit de door appellante overgelegde facturen en documentatie. Hieromtrent overweegt het College als volgt.
De facturen die betrekking hebben op werkzaamheden in de periode januari 2002 tot en met juli 2002, bevatten slechts een algemene omschrijving van de werkzaamheden, namelijk de "juridische en management ondersteuning bij de ontwikkeling van AdFrame", respectievelijk "Algemeen management en technische management ondersteuning bij de ontwikkeling van AdFrame". De overeenkomst van dienstverlening tussen appellante en ToBeOne waarnaar op de facturen wordt verwezen, behelst dezelfde algemene omschrijving van de te verrichten werkzaamheden. Ook het projectplan is onvoldoende specifiek ten aanzien van de werkzaamheden. De in bezwaar overgelegde kopieën van e-mails, correspondentie en diverse documenten maken onvoldoende aannemelijk dat de aan (de uitvoerende vennootschappen van) ToBeOne betaalde kosten kredietwaardig zijn. Weliswaar heeft appellante min of meer gedetailleerd opgave gedaan van het soort werkzaamheden dat (de uitvoerende vennootschappen van) ToBeOne ten behoeve van het project hebben/heeft verricht, doch er ontbreekt een specificatie van de periode waarin de werkzaamheden zijn verricht en een opgave van het aantal daaraan bestede uren. Hierdoor zijn de kosten niet controleerbaar. Dit klemt des te meer nu het projectplan uitgaat van een gedeeltelijke kredietwaardigheid van de kosten van de activteiten van ToBeOne Advisory Group B.V. Gezien de nauwe verwevenheid van appellante met ToBeOne, vormt de vermelding van het aantal uren dat in het kalenderkwartaal is gewerkt en het uurtarief op de betreffende facturen, ook in verband met de informatie die appellante aangaande de door ToBeOne verrichte werkzaamheden heeft verstrekt, een ontoereikende onderbouwing van de kosten.
Gelet op het voorafgaande ziet het College geen grond voor het oordeel dat, voor zover het gaat om kosten voor werkzaamheden die (de uitvoerende vennootschappen van) ToBeOne in periode van 1 januari 2002 tot en met juli 2002 hebben/heeft verricht, verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat appellante niet aan de aan de subsidie verbonden administratieverplichting van artikel 17, eerste lid, van het Besluit heeft voldaan. Het beroep van appellante treft dan ook geen doel inzoverre het is gericht tegen voormeld standpunt van verweerder en de daaruit voortvloeiende consequenties.
5.5 Ten aanzien van de naheffing 2001 van totaal € 223.507,41 voor werkzaamheden verricht over de periode januari 2001 tot en met december 2001, is het College van oordeel dat verweerder onvoldoende duidelijk heeft gemaakt waarom de door appellante geleverde onderbouwing voor deze aan (de uitvoerende vennootschappen van) ToBeOne verschuldigde kosten niet voldoet aan de eisen van artikel 17, eerste lid, van het Besluit.
Het College overweegt hiertoe dat appellante in het kader van haar voortgangsrapportages van 9 mei 2001 en 6 september 2001 enkele facturen van de uitvoerende vennootschappen van ToBeOne heeft overgelegd met een soortgelijke algemene onderbouwing, namelijk "Juridische ondersteuning bij de ontwikkeling van AdFrame" onderscheidenlijk "Voorschot projectmanagement ontwikkeling AdFrame". Deze facturen zijn gebaseerd op dezelfde hiervoor genoemde overeenkomst van dienstverlening als de facturen betreffende de naheffing over 2001. Verweerder heeft appellante op basis van de eerdere facturen van de uitvoerende vennootschappen van ToBeOne voorschotten verstrekt. Vervolgens zijn deze kosten door de controlerend accountant en verweerder in het kader van de eindvaststelling van het krediet geaccepteerd. De enkele omstandigheid dat het bij de naheffingen om hogere bedragen gaat, die overigens op verzoek van verweerder op 9 januari 2004 en 19 februari 2004 van nadere informatie zijn voorzien, acht het College niet toereikend voor de conclusie dat de naheffingsfacturen onvoldoende zijn onderbouwd. Niet valt in te zien op welke grond een verschil in benadering ten aanzien van de onderbouwing van de reeds door de accountant geaccepteerde facturen van de uitvoerende vennootschappen van ToBeOne de overige facturen over 2001 valt te rechtvaardigen.
5.6 Ten aanzien van de door verweerder aangedragen feiten en omstandigheden ter onderbouwing van de conclusie dat op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder a, Awb tot verlaging van het krediet dient te worden overgegaan omdat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, niet (volledig) hebben plaatsgevonden en dat de in geding zijnde kosten ook daarom niet voor vergoeding in aanmerking zouden komen, overweegt het College als volgt.
Appellante heeft bij de aanvraag voor het krediet de activiteiten omschreven die in het kader van de ontwikkeling van een nieuw reclamemedium op internet en daaraan gekoppelde interactieve diensten - het project Adframe - plaats zouden vinden.
Verweerder heeft nog voorafgaand aan noch bij het besluit tot kredietverlening van 3 mei 1999 vragen gesteld over en evenmin eisen gesteld aan de wijze waarop de daadwerkelijke uitvoering van de activiteiten die zouden moeten leiden tot de ontwikkeling van het reclamemedium en de interactieve diensten, moest worden aangetoond. De op 10 juni 1999 door appellante ondertekende overeenkomst tot kredietverlening verwijst naar de in het Besluit opgenomen verplichtingen omtrent rekening en verantwoording van de activiteiten, waaronder de verplichting tot voortgangsrapportage (artikel 14, derde lid, van het Besluit) en de verplichting tot eindrapportage (artikel 16, derde lid, van het Besluit). Appellante heeft in haar voortgangsrapportages en de eindrapportage activiteiten omschreven, voornamelijk in termen van resultaten, die de betreffende periode ten behoeve van de ontwikkeling van het project hebben plaatsgevonden, zoals de ontwikkeling van banneren.nl, de propositie van Adframe aan verschillende ISP's en de samenwerking met Planet Media Groep. Appellante heeft in bezwaar een grote hoeveelheid stukken overgelegd die betrekking hebben op de in voortgangsrapportages nader omschreven activiteiten die in de betreffende periodes zijn uitgevoerd ten behoeve van de ontwikkeling van AdFrame.
Het College overweegt dat appellante bij de kredietverlening weliswaar is gewezen op de administratieve verplichtingen die opgrond van het Besluit bij de verstrekking van het krediet moeten worden nageleefd, doch dat de omvang van de verplichting tot rekening en verantwoording, zoals de wijze waarop de daadwerkelijke uitvoering van de activiteiten dient te worden aangetoond, niet zonder meer volgt uit de bewoordingen van de terzake relevante bepalingen uit het Besluit en evenmin uit artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder a, Awb. Het College is van oordeel dat verweerder onvoldoende duidelijk heeft gemaakt wat van appellante werd gevergd met betrekking tot het verstrekken van gegevens en wat overigens, mede gelet op de pogingen die appellante na afloop van het project in bezwaar heeft ondernomen om stukken te leveren die aantonen dat de activiteiten hebben plaatsgevonden, in redelijkheid nog van appellante zou kunnen worden gevergd.
In verband met het vorenoverwogene, daarbij mede gelet op het eindresultaat, alsmede in aanmerking genomen de hoeveelheid en de aard van de documentatie ter onderbouwing van de activiteiten die tot dat eindresultaat hebben geleid, moet naar het oordeel van het College worden aangenomen dat de activiteiten die verweerder beoogde te subsidiëren, hebben plaatsgevonden.
Het College acht derhalve in het door verweerder gestelde onvoldoende grond gelegen voor het oordeel dat op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder a, Awb tot verlaging van krediet dient te worden overgegaan. Dat betekent dat de door verweerder gegeven motivering ter zake van het buiten beschouwing laten van een bedrag aan kosten van € 223.507,41 voor de periode januari 2001 tot en met december 2001 bij de vaststelling van het krediet, het bestreden besluit niet kan dragen.
Derhalve komt dit besluit in aanmerking voor vernietiging wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, Awb.
In verband met het voorafgaande behoeft niet te worden ingegaan op de overige beroepsgronden van appellante.
5.7 Aangezien bovenstaand oordeel ertoe leidt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen, kan pas dan komen vast te staan of appellante schade heeft geleden. Op het, overigens niet onderbouwde, verzoek van appellante tot schadevergoeding kan daarom thans niet worden beslist.
Het College ziet geen aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten. Niet gebleken is van kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. De kosten in verband met de behandeling van het bezwaar, te weten de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat deze kosten ingevolge artikel 7:15, tweede lid, Awb slechts kunnen worden vergoed indien een belanghebbende daartoe een verzoek heeft gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist, en het primaire besluit is herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Aan geen van deze eisen is in dit geval voldaan.