2. De grondslag van het geschil
2.1 In het Besluit werkingssfeer maximumtarieven WTG zijn de huisartsen aangewezen als categorie van organen van gezondheidszorg, waarvoor ingevolge artikel 17a van de Wet tarieven gezondheidszorg (Wtg) maximumtarieven gelden.
De maximumtarieven voor de huisartsen worden berekend aan de hand van drie elementen: kosten, norminkomen en praktijkomvang. Voor ziekenfondsverzekerden geldt een abonnementstarief dat wordt berekend door de som van de inkomens- en kostenbestanddelen minus de verrekening van de inconveniëntentoeslag te delen door de rekennormpraktijk. Boven het abonnementstarief kunnen huisartsen onder voorwaarden voor bepaalde niet-patiëntgebonden activiteiten in aanmerking komen voor modules.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
2.2.1 Met betrekking tot de DHV-module
- Naar aanleiding van een verzoek van onder meer appellante van 28 november 1995 heeft verweerder op 17 juni 1996 een richtlijn (hierna mede: beleidsregel) vastgesteld, waarbij een module is ingevoerd op het abonnementstarief voor ziekenfonds-verzekerden in verband met extra taken van de Districts Huisartsen Verenigingen (hierna: DHV). Deze module (hierna: DHV-module) voorzag in een toeslag op het abonnementstarief van fl. 0,10 per ziekenfondsverzekerde, die met name bedoeld was ter dekking van met het voeren van onderhandelingen met ziekenfondsen en het sluiten van overeenkomsten op regionaal niveau gepaard gaande kosten. Met de DHV-module was destijds totaal fl. 1.000.000,- gemoeid, welk bedrag werd uitbetaald via de Stichting Landelijke Huisartsenvereniging (SLHV) en 8% uitmaakt van de totale kosten van de DHV-en.
- Met ingang van 1 januari 1998 is voor de SLHV een aparte module ingevoerd voor activiteiten op het gebied van ondersteuning en deskundigheidsbevordering van huisartsen. Deze module voorzag in een toeslag op het abonnementstarief van (destijds) fl. 1,- per ziekenfondspatiënt.
- Bij brief van 24 april 1998 heeft verweerder onder meer aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: minister) meegedeeld dat de beleidsregels met betrekking tot beide voormelde modules zullen gelden tot 1 januari 2001.
- Bij brief van 22 november 2000 heeft verweerder aan de minister onder meer ter goedkeuring voorgelegd een beleidsregel waarbij beide modules verlengd worden tot 1 januari 2003, teneinde appellante en de ziektekostenverzekeraars in de gelegenheid te stellen de noodzaak van de modules nader te onderbouwen. De minister heeft deze beleidsregel goedgekeurd bij brief van 6 december 2000.
- Op 11 april 2001 heeft de d-g NMa een samenstel van door appellante aangemelde regelingen, waaronder een regeling met betrekking tot het afsluiten van contracten met zorgverzekeraars op districtsniveau, in strijd met (artikel 6 van) de Mededingingswet geoordeeld, omdat deze ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op onder meer de regionale markt voor huisartsenzorg wordt verhinderd, beperkt of vervalst en om die reden voor die regelingen geen ontheffing verleend (RZA 2001, nr. 82).
- Bij brief van 19 november 2002 heeft appellante, mede namens Zorgverzekeraars Nederland (hierna: ZN), verweerder verzocht de SLHV-module in 2003 te continueren. Tevens heeft appellante hierbij meegedeeld dat het haar intentie is om met de definitieve begroting voor 2003 inzicht te geven in de activiteiten die met de DHV-module worden uitgevoerd en verzocht ook die module te continueren, onder vermelding dat ZN voortzetting van deze module niet opportuun acht.
- Bij brief van 29 november 2002 heeft ZN verweerder onder meer medegedeeld dat zij het niet langer opportuun acht de DHV-module in stand te houden omdat de DHV-en onvoldoende in staat zijn de ondersteuning te bieden waar deze module op ziet, te weten ondersteuning in het contracteren van huisartsenzorg.
- Bij brief van 4 december 2002 hebben ZN en appellante, onder behoud van alle rechten, verweerder verzocht voor onder meer huisartsenhulp aan ziekenfonds-verzekerden per 1 januari 2003 tarieven vast te stellen overeenkomstig de per die datum geldende beleidsregels.
- Op 11 december 2002 heeft verweerder aan de minister ter goedkeuring voorgelegd beleidsregel V-5000-4.1.2.-20, betreffende modules voor bepaalde niet-patiëntgebonden activiteiten bovenop het abonnementstarief voor ziekenfonds-verzekerden, waarin de SLHV-module wel en de DHV-module niet is opgenomen. De beleidsregel is door de minister goedgekeurd op 13 december 2002.
- Bij tariefbeschikking van 13 december 2002 (nr. 5000-1000-03-1) heeft verweerder de met ingang van 1 januari 2003 geldende tarieven voor huisartsenhulp aan ziekenfondsverzekerden vastgesteld, waarin de DHV-module niet langer is verwerkt.
2.2.2 Met betrekking tot het tarief voor ziekenfondsverzekerden, die staan ingeschreven bij een huisarts die geen medewerkersovereenkomst heeft gesloten met het desbetreffende ziekenfonds.
- Bij brief van 28 juni 2001 heeft appellante verweerder verzocht om de vigerende beleidsregels aan te passen teneinde het mogelijk te maken dat voor hulp aan ziekenfondspatiënten, die zijn verzekerd bij een zorgverzekeraar met wie hun huisarts geen medewerkersovereenkomst heeft, het particuliere tarief in rekening kan worden gebracht.
- ZN heeft desgevraagd bij brief aan verweerder van 11 september 2001 op voormeld verzoek gereageerd en daarbij meegedeeld dat zij zich in afwachting van een (eventuele) herziening van de tariefstructuur voor de ziekenfonds- en particuliere sector, behoudens ten aanzien van zogenoemde passanten niet kan vinden in een verrichtingentarief voor ziekenfondsverzekerden.
- Bij besluit van 4 december 2001 heeft de minister een beleidsregel van verweerder goedgekeurd inzake de met ingang van 1 januari 2002 geldende tarieven voor hulp door huisartsen in de ziekenfondspraktijk.
- Op een, zij het onder voorbehoud van alle rechten, mede door appellante gedaan verzoek heeft verweerder op basis van voormelde beleidsregel op 10 december 2001 een tariefbeschikking vastgesteld. In de bijlage bij deze tariefbeschikking is (onder A) vermeld dat het abonnementstarief ook geldt voor ziekenfondsverzekerden die de huisarts regelmatig bezoeken en als zodanig bij de huisarts op naam zijn ingeschreven zonder dat hieraan een overeenkomst met de zorgverzekeraar van die ziekenfondsverzekerde ten grondslag ligt.
- Het door appellante tegen voormelde tariefbeschikking gemaakte bezwaar is door verweerder wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en het daartegen gerichte beroep van appellante is bij uitspraak van het College van 4 februari 2003 ongegrond verklaard (AWB 02/1073, www.rechtspraak.nl, LJN AF4790).
- Op 13 december 2002 heeft de minister de per 1 januari 2003 geldende beleidsregel inzake de tariefopbouw van het maximumabonnementstarieven huisartsen in de ziekenfondspraktijk goedgekeurd. Hierin is de hierboven aangehaalde passage inzake het ontbreken van een medewerkersovereenkomst opgenomen.
- Bij de hiervoor onder 2.2.1 reeds vermelde tariefbeschikking van 13 december 2002 (nr. 5000-1000-03-1) heeft verweerder de met ingang van 1 januari 2003 geldende tarieven voor huisartsenhulp aan ziekenfondsverzekerden vastgesteld.
2.2.3 Met betrekking tot beide aspecten van het geschil
- Appellante heeft bij brief van 22 januari 2003, nader aangevuld bij brief van 12 maart 2003, bezwaar gemaakt tegen de tariefbeschikking van 13 december 2002.
Haar argumenten in bezwaar zijn zowel gericht tegen de beëindiging van de DHV-module als tegen de toepasselijkheid van het abonnementstarief voor hulp aan ziekenfondsverzekerden, met de zorgverzekeraar waarvan hun huisarts geen medewerkersovereenkomst heeft.
- Op 12 september 2003 heeft naar aanleiding van het bezwaarschrift een hoorzitting plaatsgevonden.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.