3. De beoordeling van het beroep
3.1 Blijkens de bestreden tuchtbeslissing behelst de klacht het verwijt dat appellant in de periode 1997 tot 2001 foutieve aanvragen tot afdrachtvermindering loonbelasting wegens speur- en ontwikkelingswerk (WBSO-aanvragen) heeft opgesteld. In de toelichting op de klacht heeft klaagster betoogd dat de aanvragen zijn verzorgd en van een accountantsstempel zijn voorzien door het kantoor van appellant te F en dat op advies van de behandelende accountant van dat kantoor de salariskosten van E, die directeur van klaagster en van G B.V. is, zijn opgenomen in de WBSO-aanvragen van klaagster. Het College stelt vast dat de weergave van de klacht door de raad van tucht niet in beroep is bestreden, zodat het College bij de beoordeling van het beroep van deze weergave uitgaat.
3.2 Appellant heeft in beroep de gewraakte aanvragen en de daarbij behorende accountantsverklaringen overgelegd. Hieruit blijkt dat de aanvragen door E zijn ondertekend en dat de daarbij behorende accountantsverklaringen over de jaren 1997 en 1998 onderscheidenlijk 1999 en 2000, anders dan de raad van tucht heeft overwogen, niet (mede) door appellant, maar uitsluitend door H AA onderscheidenlijk I AA zijn ondertekend. Ter zitting van het College heeft appellant onvoldoende weersproken aangevoerd dat zijn beide medewerkers de verklaringen zelfstandig hebben opgesteld en dat hij hen, noch klaagster ter zake heeft geadviseerd. Dat appellant samen met H ten behoeve van klaagster een accountantsverklaring, gedateerd 25 januari 1999, heeft ondertekend met het oog op de vaststelling van BTS-subsidie leidt niet tot de conclusie dat appellant ook een rol heeft gespeeld bij de thans aan de orde zijnde WBSO-aanvragen. Omdat ook anderszins niet is komen vast te staan dat appellant bij het opstellen van de gewraakte aanvragen betrokken is geweest of daarover heeft geadviseerd, kan appellant niet tuchtrechtelijk worden aangesproken op fouten in de aanvragen van WBSO-subsidies in de periode 1997-2000.
Voornoemde medewerkers zijn als Accountants-Administratieconsulenten zelfstandig verantwoordelijk voor hun werkzaamheden en kunnen in verband hiermee tuchtrechtelijk worden aangesproken. Derhalve doet zich, anders dan klaagster meent, geen lacune voor in de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheden, waarvoor appellant als (toenmalig) vestigingsleider van de betrokken accountantsvennootschap(pen) verantwoordelijk zou kunnen worden gehouden.
De raad van tucht heeft uit de omstandigheden dat appellant niet wist dat zijn naam onder meergenoemde accountantsverklaring over het jaar 1998 was vermeld, dat hij niet (meer) weet of dit ook het geval was bij de verklaringen over de andere jaren en dat appellant heeft bevestigd dat hij de in zijn naam ondertekende verklaring ten tijde van de ondertekening niet had gezien, geconcludeerd dat de organisatie en kwaliteitsbewaking op het kantoor van appellant in de periode 1997-2000 onvoldoende zijn geweest. Aangezien, zoals hiervoor overwogen, vaststaat dat appellant meergenoemde accountantsverklaringen niet (mede) heeft ondertekend, bestaat voor de door de raad van tucht getrokken conclusie geen grond.
3.3 Ten aanzien van het ter zitting van het College gehouden betoog van klaagster, dat zij met haar klacht tevens beoogd appellant te verwijten dat hij in de door hem ten behoeve van klaagster opgestelde jaarrekeningen heeft nagelaten te vermelden dat de salariskosten van E niet konden worden opgenomen in de gewraakte aanvragen, moet worden geoordeeld dat dit niet blijkt uit de klacht, zoals hiervoor weergegeven, zodat dit niet in de procedure voor het College aan de orde kan worden gesteld. Bovendien heeft klaagster de betreffende jaarrekeningen ook niet aan de klacht ten grondslag heeft gelegd, noch op enig ander moment in de procedure ingebracht.
3.4 Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de bestreden tuchtbeslissing moet worden vernietigd. Het College ziet aanleiding de zaak zelf af te doen. Gezien het voorgaande zal het College de klacht ongegrond verklaren.
3.5 Het vorenstaande leidt het College tot de slotsom dat het beroep gegrond is.
De hierna te vermelden beslissing berust op titel II van de Wet RA.