5. De beoordeling van het geschil
5.1 Bij zijn besluit van 30 december 2002 heeft verweerder appellants bezwaar tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn aanvraag voor akkerbouwpremie over het jaar 2001 geheel afgewezen, omdat perceel 12 uit deze aanvraag, met uitzondering van een oppervlakte van 1.40 ha, niet aan de voorwaarden voor steunverlening voldeed en daarmee het verschil
tussen aangegeven en geconstateerde oppervlakte groter dan 20% van de geconstateerde oppervlakte was.
Appellant heeft tegen dat besluit geen beroep ingesteld.
Dat ontneemt appellant niet het recht om, als verweerder aan zijn bevindingen vervolgens de conclusie verbindt, dat de toegekende premie over een eerdere jaar teruggevorderd moet worden, alsnog deze bevindingen ter discussie te stellen. In dit opzicht staat ieder besluit op zich. Derhalve komt appellant hier de vrijheid toe om te bewijzen, dat hij een perceel voor premie in aanmerking heeft gebracht dat aan de daartoe gestelde voorwaarden voldoet.
5.2 Verweerder baseert zich op de door GeoRas op grond van satellietbeelden getrokken conclusie dat het betrokken perceelsgedeelte in de jaren 1987 tot en met 1991 in gebruik is geweest als blijvend grasland. Appellant heeft geen enkel argument aangevoerd dat op een ander gebruik zou kunnen wijzen.
De interpretatie van satellietbeelden vergt een niet geringe mate van deskundigheid. Het is in vele gevallen niet mogelijk om met behulp van een simpel schema op basis van de daarop zichtbare kleurverschillen tot een eenduidige conclusie over de aanwezigheid van bepaalde beplanting op een bepaald moment te geraken. Dat neemt niet weg dat er betrouwbare informatie aan valt te ontlenen.
GeoRas is een door de Europese autoriteiten gecertificeerd bedrijf dat de door de Europese Commissie beschikbaar gestelde satellietbeelden volgens vaste procedures interpreteert. Indien op basis daarvan niet kan worden vastgesteld dat een perceel op 31 december 1991 anders dan als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was en dat derhalve voor dat perceel op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 een betalingsaanvraag kan worden ingediend, mag van de aanvrager verwacht worden dat deze feiten of omstandigheden aanvoert, op basis waarvan de subsidiewaardigheid van dit perceel alsnog kan worden vastgesteld.
Volgens vaste jurisprudentie van het College kan daarbij geen vorm van bewijs op voorhand worden uitgesloten en dient bij de waardering van het aangebrachte bewijs rekening gehouden te worden met het feit, dat het tijdsverloop na de periode van 1987 tot en met 1991 de mogelijkheid van bewijslevering ongunstig beïnvloedt. Het bewijs van een ander gebruik dan uit de satellietbeelden wordt afgeleid, kan in beginsel alleen per perceel geleverd worden.
5.3.1 Als, zoals in het hier aan de orde zijnde geval, niet kan worden vastgesteld dat een perceel voldoet, moet ingevolge genoemd artikel 7 de daarvoor gevraagde premie geweigerd worden. Dan moet vervolgens de vraag beantwoord worden of die bevinding ook rechtvaardigt dat:
- een besluit tot toekenning van steun voor dat perceel, dat genomen is voordat bekend werd dat het perceel niet voor premie in aanmerking kan worden gebracht, op die grond mag worden ingetrokken;
- ter zake van het opvoeren van het betrokken perceel in de aanvraag of aanvragen die tot die eerdere toekenning(en) geleid heeft of hebben, alsnog een sanctie mag worden opgelegd;
- een op basis van die eerdere toekenning(en) reeds uitbetaald bedrag aan steun, waarop achteraf geen recht blijkt te bestaan, mag worden teruggevorderd.
5.3.2 Het College overweegt ter zake dat verweerder terecht het standpunt inneemt dat de eerste en de derde vraag hun beantwoording vinden in artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 3887/92 voor de jaren tot en met 2001 en voor latere jaren in artikel 49 van Verordening (EG) nr. 2419/2001; verweerder is verplicht om toekenning van steun ongedaan te maken en het op basis van die toekenning uitbetaalde bedrag terug te vorderen als achteraf komt vast te staan, dat de aanvrager op die steun geen aanspraak kon maken.
5.3.3 Wat betreft de tweede vraag verwijst het College naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 19 november 2002, C-304/00, Jur. I-10737, inzake W.H. Strawson (Farms) Ltd en J.A. Gagg & Sons (a firm). Daaruit blijkt dat indien een aanvrager gedurende enkele jaren achtereen een grotere oppervlakte aanvraagt dan geconstateerd wordt, als zulks eenmaal is vastgesteld en op basis daarvan de toekenning van steun herzien wordt, voor ieder van die jaren de uit de Verordeningen (EEG) nr. 3887/92 en (EG) nr. 2419/2001 voortvloeiende sancties opgelegd dienen te worden, onverminderd de verjaringstermijn bepaald in artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95.
Dit betekent dat ter zake van een gelijke overtreding in meerdere jaren achteraf over ieder jaar een sanctie moet worden opgelegd. Naar het Hof heeft vastgesteld, is zulks niet in strijd te achten met het evenredigheidsbeginsel.
5.4.1 De opgelegde sanctie vindt voor het hier aan de orde zijnde jaar 2000 zijn grondslag in Verordening (EEG) nr. 3887/92. Voor de jaren vanaf 2002 is de grondslag voor een vergelijkbare sanctie neergelegd in Verordening (EG) nr. 2419/2001. Gelet op artikel 2, tweede lid, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 kan een overtreder zich ook voor de jaren tot 2002 op eventueel minder strenge bepalingen in Verordening (EG) nr. 2419/2001 beroepen.
Op grond van eerstgenoemde verordening moet van het opleggen van een sanctie worden afgezien als de aanvrager het bewijs levert dat hij voor de bepaling van de oppervlakte is uitgegaan van informatie die door de bevoegde instantie wordt erkend of als er sprake is van overmacht.
Voorzover appellant heeft willen betogen dat de toekenning van akkerbouwpremie over eerdere jaren een erkenning als hierbovenbedoeld zou opleveren, wijst het College dit betoog van de hand. Aan toekenning van akkerbouwpremie ligt niet steeds een compleet onderzoek van alle van belang zijnde voorwaarden ten grondslag. Slechts een percentage van 5% van alle in een jaar ingediende aanvragen moet ingevolge het bepaalde in artikel 6, derde lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 en vervolgens artikel 18, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 aan een fysieke controle onderworpen worden. Daarvan maakt bovendien een historisch teledetectieonderzoek niet altijd deel uit.
5.4.2 Het feit, dat ter beantwoording van de vraag of een perceel voor premie in aanmerking komt, feiten en omstandigheden uit de jaren 1987 tot en met 1991 beslissend zijn, maakt het voor vele aanvragers van premie steeds moeilijker om vast te stellen of de door hen beteelde percelen daaraan voldoen.
Dit neemt niet weg dat het op de weg van appellant heeft gelegen de gegevens en bescheiden te verzamelen en bewaren, die nodig kunnen zijn voor de beoordeling van zijn jaarlijkse aanvragen om akkerbouwsteun.
Verweerder heeft dan ook in aanmerking kunnen nemen dat het aan de aanvrager is om vóór het opgeven van een perceel voor subsidie in het kader van de Regeling zich ervan te vergewissen of dat perceel voldoet aan de voorwaarden van de Regeling. Het opgeven van een perceel dat niet aan de voorwaarden van de regeling voldoet, komt, gelet op de eigen verantwoordelijkheid van de producent, voor rekening en risico van de aanvrager.
5.4.3 In artikel 44 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 is onder andere bepaald dat geen sancties worden opgelegd wanneer de aanvrager kan bewijzen dat hem geen schuld treft.
Het College acht het denkbaar dat een aanvrager, die gedurende de jaren 1987 tot en met 1991 niet als eigenaar, pachter of anderszins bij het gebruik van een perceel betrokken was en die zich aanwijsbaar omtrent het gebruik van een perceel in de bewuste periode geïnformeerd heeft en in dat kader vóór de indiening van zijn aanvraag schriftelijke bescheiden verkregen heeft, waaruit in redelijkheid de conclusie kan worden getrokken dat het perceel aan de voorwaarden voor steunverlening voldoet, op grond van deze bepaling aan oplegging van een sanctie kan ontkomen. In het geval van appellant is van iets dergelijks echter in het geheel niet gebleken.
5.4.4 Gelet op het voorgaande heeft verweerder in het onderhavige geval terecht de over het jaar 2000 aan appellant toegekende steun ingetrokken en alsnog de ingediende aanvraag over de beide jaren geheel geweigerd.
5.5 Het in het licht daarvan onverschuldigd betaalde bedrag dient, zoals ook uit rechtsoverweging 5.3.2 blijkt, ingevolge artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 3887/92 terugbetaald te worden.
Van terugvordering moet worden afgezien als de betaling is verricht als gevolg van een fout van de bevoegde nationale instantie of een andere instantie en deze fout redelijkerwijs door de aanvrager niet kon worden ontdekt.
Het College vindt geen aanleiding om hier te oordelen dat premie is uitbetaald als gevolg van een fout van de bevoegde instantie. De aanvrager is immers zelf verantwoordelijk voor het indienen van een juiste aanvraag. Als verweerder op basis van door de aanvrager verstrekte onjuiste gegevens tot een toekenning en uitbetaling is gekomen, kan dit dan ook geen reden vormen om van terugvordering af te zien, indien later bij controle blijkt dat het perceel niet aan de voorwaarden voldoet.
5.6.1 Appellant heeft erop gewezen dat hij in bezwaar op de hoorzitting een tweetal argumenten had aangevoerd, die naar zijn oordeel tot herroeping van het besluit van 17 mei 2004 dienden te leiden.
Ten eerste heeft hij aangevoerd dat, nu een gedeelte van het litigieuze perceel, ter grootte van 1.40 ha, niet als blijvend grasland in de zin van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 kan worden aangemerkt, het perceel in zijn geheel niet als zodanig kan gelden.
Ten tweede heeft hij aangevoerd dat verweerder zich niet mag beroepen op satellietbeelden, nu de interpretatie daarvan niet met behulp van een legenda kan plaatsvinden.
Verweerder heeft in het bestreden besluit aan de juistheid van deze argumenten geen enkele overweging gewijd.
Appellant neemt, naar het oordeel van het College terecht, het standpunt in dat het bestreden besluit daarom niet voldoet aan het in artikel 7:12 van de Awb neergelegde vereiste dat het op een deugdelijke motivering berust, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. De in bezwaar aangevoerde argumenten dienen bij de beslissing op het bezwaar uitdrukkelijk aan de orde te komen.
Het College verbindt hieraan de consequentie dat het beroep gegrond verklaard moet worden en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt.
5.6.2 Het College ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
Verordening (EG) nr. 1251/1999 biedt namelijk geen enkel aanknopingspunt voor de appellants opvatting, dat aan het gebruik van een deel van een perceel tussen 1987 en 1991 consequenties verbonden kunnen worden voor de vraag of het overige deel van dat perceel voor akkerbouwsteun in aanmerking gebracht kan worden. Percelen kunnen in de loop der jaren gesplitst, verdeeld, gewijzigd of samengevoegd zijn. Als dan het feit dat een deel van een perceel tussen de jaren 1987 en 1991 niet als blijvend grasland is gebruikt, ook het overige deel van dat perceel voor akkerbouwsteun in aanmerking zou brengen, zou de oppervlakte voor steun in aanmerking komende grond in belangrijke mate vermeerderd kunnen worden. Een dergelijke interpretatie moet, als in strijd met de strekking van de Verordening, van de hand gewezen worden.
Op het argument dat de interpretatie van satellietbeelden niet op basis van een legenda, maar slechts met toepassing van specifieke technische vaardigheden kan plaatsvinden, is hierboven onder 5.2 reeds ingegaan. Het College voegt daaraan nog toe, dat een akkerbouwer die niet kan vaststellen of een bepaald perceel wel voor akkerbouwsteun in aanmerking gebracht kan worden en daarover ook van verweerder vooraf geen uitsluitsel kan verkrijgen, dient te overwegen een dergelijk perceel niet in gebruik te nemen, of in elk geval niet voor subsidie in aanmerking te brengen.
Gelet op een en ander zou verweerder bij een nieuwe beslissing op bezwaar niet anders kunnen doen dan de aangevoerde argumenten alsnog verwerpen.
5.7 Verweerder zal in de proceskosten van appellant worden veroordeeld en hem het griffierecht dienen te vergoeden. Een en ander leidt het College tot de volgende uitspraak.