2. De grondslag van het geschil
2.1 Ingevolge het Besluit bestrijding schadelijke organismen (Stb. 1992, 31, hierna: het Besluit) is verweerder onder meer bevoegd maatregelen aan te zeggen aan de eigenaar of houder van plantaardige producten in geval een partij van die producten wordt onderzocht in verband met de verdenking van aantasting door schadelijke organismen dan wel in geval in een dergelijke partij schadelijke organismen zijn aangetroffen. Deze maatregelen zien onder meer op het oogsten, verhandelen, verplaatsen en vervoeren van verdachte partijen (artikelen 2, 3 en 4), het reinigen van ruimten, installaties, transportmiddelen en werktuigen (artikelen 5 en 6) en het gebruik van de grond waaruit de besmette partij is voortgekomen (artikelen 8 – 12). Artikel 2 van de Regeling invoer, uitvoer en verkeer van planten (Stcrt. 1993, 98) voegt hieraan toe het verbod tot in het verkeer brengen van dergelijke partijen.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij besluit van 12 september 2001 heeft de directeur van de Plantenziektenkundige Dienst (hierna: PD) namens verweerder aangekondigd een onderzoek uit te voeren op het bedrijf van appellant naar de aanwezigheid van de bacterie die ringrot veroorzaakt en namens verweerder in dat kader een aantal maatregelen op grond van het Besluit aangezegd. Aanleiding voor het onderzoek en de aanzegging was het resultaat van een bemonstering van een partij aardappelen, aangeleverd bij de firma C B.V., te D (hierna: C).
- Bij besluit van 9 november 2001 heeft de directeur van de PD namens verweerder medegedeeld dat bij monsteronderzoek van partijen aardappelen die op het bedrijf van appellant zijn geteeld, een besmetting is vastgesteld met de bacterie die ringrot veroorzaakt in de partij Berber die op 20 augustus 2001 aan C is geleverd. In dat kader zijnn (onder meer) de eerder voorlopig opgelegde maatregelen definitief aangezegd.
- Bij brief van 21 november 2001 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Hij heeft daarbij gesteld dat niet zeker is dat de partij van zijn bedrijf afkomstig was. Verder heeft hij naar voren gebracht dat zijn bedrijf bestaat uit twee onderdelen: een bedrijfsonderdeel voor de teelt van consumptieaardappelen te B en een bedrijfsonderdeel waar pootgoed wordt geteeld te E.
- De directeur van de PD heeft appellant bij brief van 7 december 2001 laten weten dat een nader onderzoek zou worden ingesteld om te kunnen beoordelen of sprake is van twee gescheiden productieplaatsen.
- Bij besluit van 18 februari 2002 heeft de directeur van de PD namens verweerder de bij brief van 9 november 2001 aangezegde maatregelen beperkt tot het bedrijfsonderdeel te B.
- Appellant heeft bij brief van 19 februari 2002 zijn bezwaarschrift ingetrokken.
- Bij besluit van 11 oktober 2002 heeft verweerder de aangezegde maatregelen opgeheven, op de grond dat onderzoek had aangetoond dat de partij aardappelen die bij C was bemonsterd, niet afkomstig was van appellants bedrijf.
- Bij brief van 6 februari 2003, aangevuld bij brief van 20 februari 2003, heeft appellant een onderbouwd verzoek om schadevergoeding gedaan. Appellant heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd de stelling dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door maatregelen op te leggen, terwijl al direct kenbaar had kunnen en moeten zijn dat het betrokken monster niet afkomstig was van zijn bedrijf. Daarnaast is ten onrechte het bedrijfsonderdeel te E vastgelegd, terwijl verweerder onmiddellijk had kunnen zien dat deze vestiging op geen enkele wijze verdacht was. Appellant stelt schade te hebben geleden door de aangezegde maatregelen, welke schade door hem wordt gesteld op € 98.168, 48.
- Bij besluit van 24 maart 2003 heeft de directeur van de PD namens verweerder dit verzoek afgewezen. Het besluit is gebaseerd op het standpunt dat ten tijde van het aanzeggen van de maatregelen voldoende grondslag bestond om dit te doen. Daarnaast baseert verweerder de afwijzing van het schadevergoedingsverzoek op het standpunt dat de besluiten waardoor de schade zou zijn veroorzaakt (te weten die van 9 november 2001 en 18 februari 2002) formele rechtskracht hebben gekregen en reeds om die reden niet onrechtmatig zijn.
- Bij brief van 2 mei 2003 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen dit besluit voor zover dat gezien moet worden als een zelfstandig schadebesluit. Hierin stelt appellant dat het standpunt van verweerder ten aanzien van de rechtmatigheid van eerdergenoemde besluiten leidt tot een onrechtvaardige situatie die niet past bij zorgvuldig beleid. Daarnaast stelt appellant dat, mochten de besluiten als rechtmatig opgevat moeten worden, hij in aanmerking komt voor vergoeding op grond van nadeelcompensatie en dat verweerder dit aspect ten onrechte niet bij zijn besluit heeft betrokken.
Ten slotte kan sprake zijn van de situatie dat de besluiten, gelet op nadien gebleken feiten/omstandigheden achteraf bezien als onrechtmatig hebben te gelden.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.