5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het geding betreft de boete die appellant is opgelegd terzake van meerdere overtredingen van bij of krachtens de Warenwet gestelde voorschriften. Gelijk voor de rechtbank, staat ook voor het College vast dat, gezien de bevindingen van de controleambtenaar op 14 november 2002, waarvan gesteld noch gebleken is dat die bevindingen onjuist zijn, de overtredingen hebben plaatsgehad. Gelet hierop, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de minister bevoegd was terzake een boete op te leggen. Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat, gelet op de in de bedrijfsruimte van appellant aangetroffen situatie, een zodanig gevaar voor de volksgezondheid bestond dat de minister in het voorliggende geval in redelijkheid heeft kunnen besluiten gebruik te maken van de hem gegeven bevoegdheid.
5.2 Het College overweegt voorts dat het beroep van appellant op een zijdens de Keuringsdienst van Waren verrichte second-opinion, waaraan de rechtbank volgens appellant ten onrechte is voorbij gegaan, berust op een misverstand van zijn kant. Immers, nadat op 14 november 2002 een inspectie op het bedrijf van appellant heeft plaatsgehad en enkele overtredingen zijn geconstateerd, is het bedrijf van appellant op 19 november 2002 opnieuw geïnspecteerd. Deze herinspectie gaf vervolgens geen aanleiding tot het opmaken van proces-verbaal. Deze herinspectie had evenwel, anders dan appellant meent, niet het karakter van een second-opinion, waarbij de juistheid van de bevinden van 14 november 2002 werden getoetst. Naar verweerder heeft uiteengezet, vindt een herinspectie plaats om ondernemers te stimuleren een verboden handeling of situatie, juist bij hygiënische tekortkomingen, zo snel mogelijk te beëindigen.
5.3 Vervolgens overweegt het College dat de minister appellant een boete heeft opgelegd van in totaal €2030,00, wegens overtreding van een drietal krachtens de Warenwet gegeven voorschriften, waaronder het tot en met 31 december 2004 geldende artikel 18, onder d, van de Warenwet. Door een wetswijziging is het in deze bepaling gegeven voorschrift per 1 januari 2005 vervangen door artikel 2, tiende lid, van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen. Ook is het bij dit voorschrift vastgestelde boetebedrag in (de bijlage bij) het Boetebesluit gewijzigd, in dier voege dat in plaats van code A-1.4 thans code D-63.4.1d van toepassing is. Als gevolg hiervan is het boetebedrag, voor de overtreding van het door artikel 2, tiende lid, van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen vervangen artikel 18, onder d, van de Warenwet, verlaagd van €680,00 naar €450,00.
De totale aan appellant opgelegde boete bedraagt derhalve niet €2030,00 maar €1800,00, hetgeen de minister ter zitting ook heeft erkend. De aangevallen uitspraak komt wat betreft de hoogte van de vastgestelde boete voor vernietiging in aanmerking.
5.4 Naar het oordeel van het College zijn geen aanknopingspunten aanwezig voor het oordeel dat op grond van de ernst van de gedraging, de mate waarin de gedraging appellant kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert, het boetebedrag van €1800,00 op een lager bedrag zou moeten worden vastgesteld.
Appellant heeft weliswaar gesteld dat hij in slechte financiële situatie verkeert, maar heeft dit op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt. De in hoger beroep overgelegde jaarstukken over het jaar 2002 geven in ieder geval geen aanleiding voor het oordeel dat de boete moet worden gematigd.
5.5 Evenmin is gebleken van andere bijzondere omstandigheden, die tot het oordeel nopen dat in dit geval de opgelegde boete niet in verhouding staat tot de aard en de ernst van de verweten gedragingen. Fluctuaties in het personeelsbestand, kunnen niet als zo’n omstandigheid worden aangemerkt. De vraag of de hierboven berekende boete verder moet worden verlaagd of anderszins gewijzigd, moet mitsdien ontkennend worden beantwoord.
5.6 Uit het vorenstaande volgt dat, voor zover de rechtbank is uitgegaan van een boetebedrag van in totaal €2030,00, het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. Voorts bestaat aanleiding voor hieronder te melden proceskostenveroordeling.