ECLI:NL:CBB:2005:AT7340

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/796
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten op basis van de Wet op de Kansspelen

In deze zaak heeft appellante, A h.o.d.n. “B”, beroep ingesteld tegen een besluit van de Burgemeester van Nederlek, waarbij de aanvraag voor een aanwezigheidsvergunning voor het plaatsen van twee kansspelautomaten in haar horecagelegenheid werd geweigerd. De aanvraag was ingediend op 22 december 2003, maar de burgemeester weigerde de vergunning op 29 januari 2004. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in het besluit van 19 augustus 2004. De procedure ter zitting vond plaats op 27 april 2005, waar appellante en haar gemachtigde, mr. Th. Dollee, hun standpunt toelichtten. De burgemeester werd vertegenwoordigd door H.E.C. Neppelenbroek.

De kern van het geschil draait om de vraag of appellante in aanmerking komt voor de vergunning, gezien het feit dat zij niet beschikte over een Drank- en Horecawetvergunning. De Wet op de Kansspelen vereist dat een horecagelegenheid, waarin kansspelautomaten aanwezig zijn, moet voldoen aan bepaalde voorwaarden, waaronder het hebben van een geldige Drank- en Horecawetvergunning. Het College oordeelde dat het ontbreken van deze vergunning een belemmering vormt voor het verkrijgen van de aanwezigheidsvergunning. Appellante's argument dat haar horecagelegenheid als hoogdrempelig kan worden aangemerkt, werd verworpen, omdat de aanvraag voor de Drank- en Horecawetvergunning nog niet was ingewilligd.

Het College concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. E.J.M. Heijs, met mr. M.H. Vazquez Muñoz als griffier, en vond plaats op 1 juni 2005.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 04/796 1 juni 2005
29010 Wet op de kansspelen
Aanwezigheidsvergunning
Uitspraak in de zaak van:
A h.o.d.n. “B”, te C, appellante,
gemachtigde: mr. Th. Dollee, advocaat te Rotterdam,
tegen
de Burgemeester van Nederlek, verweerder,
gemachtigde: H.E.C. Neppelenbroek, werkzaam bij de gemeente Nederlek.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 24 september 2004, bij het College binnengekomen op 27 september 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 19 augustus 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen de weigering tot verlening van een vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten op grond van de Wet op de Kansspelen.
Bij brief van 6 december 2004 heeft appellante nadere gronden ingediend.
Bij brief van 19 januari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2005. Partijen hebben bij monde van hun gemachtigde hun standpunt nader toegelicht. Appellante was in persoon aanwezig evenals de vorige exploitant van de horecaonderneming, tevens eigenaar van de betrokken bedrijfsruimte, D.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Wet op de Kansspelen is onder meer het volgende bepaald.
“ Artikel 30
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
d. hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend:
1°. waar het café en het restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend en
2°. waarvan de activiteiten in belangrijke mate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder.
e. laagdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld is in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend, die geen hoogdrempelige inrichting is, of een inrichting waarin horeca-activiteiten worden verricht en waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is en ingeschreven is bij het Bedrijfschap Horeca.
Artikel 30b
1. Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde, zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben
(…)
b. op voor het publiek toegankelijke plaatsen;
(…)
Artikel 30c
1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten:
a. in een laagdrempelige inrichting;
b. in een hoogdrempelige inrichting;
(…)
2. Bij gemeentelijke verordening wordt het aantal speelautomaten vastgesteld waarvoor per inrichting, als bedoeld in het eerste lid, vergunning wordt verleend, met dien verstande dat:
a. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder a, geen vergunning kan worden verleend voor kansspelautomaten;
b. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder b, het aantal kansspelautomaten waarvoor vergunning kan worden verleend, op twee wordt bepaald.
(…).”
In de Drank- en Horecawet (hierna: Dhw) wordt onder meer het volgende bepaald.
“ Artikel 1
1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
(…)
- horecabedrijf: de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse:
(…)
Artikel 3
Het is verboden zonder daartoe strekkende vergunning van burgemeester en wethouders het horecabedrijf of slijterijbedrijf uit te oefenen.”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante exploiteert een horecagelegenheid onder de naam “B”.
- Op 22 december 2003 heeft appellante een aanwezigheidsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van twee kansspelautomaten in haar horecagelegenheid.
- Bij besluit van 29 januari 2004 heeft verweerder de aanwezigheidsvergunning geweigerd.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 23 februari 2004 bezwaar gemaakt.
- Op 11 mei 2004 is appellante gehoord omtrent haar bezwaar.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit van 19 augustus 2004 genomen, waarbij appellantes bezwaar ongegrond is verklaard.
3. De beoordeling van het geschil
Vaststaat dat appellante, zoals zij ter zitting heeft erkend, niet over een Drank- en Horecawetvergunning beschikt.
Nu het bezit van een Drank- en Horecawetvergunning een eerste vereiste is om in aanmerking te komen voor een vergunning voor het aanwezig hebben van kansspelautomaten, dient appellantes opvatting dat sprake is van een hoogdrempelige inrichting reeds hierom te worden verworpen.
Dat appellante ten tijde van belang wel al een Drank- en Horecawetvergunning had aangevraagd, kan haar niet baten. Van de rechtmatige uitoefening van het horecabedrijf, als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet op de Kansspelen, kan immers pas worden gesproken als een aanvraag om een Drank- en Horecawetvergunning ook daadwerkelijk is ingewilligd.
Het ter zitting door appellante gedane beroep ter zake op de uitspraak van het College van 9 juni 2004 (AWB 04/105; www.rechtspraak.nl LJN AQ5402) leidt niet tot een ander oordeel. Ook uit die uitspraak blijkt immers dat geen vergunning voor het aanwezig hebben van kansspelautomaten kan worden verleend, indien de aanvrager niet in het bezit is van een Drank- en Horecawetvergunning. Voorts is in die uitspraak overwogen dat niet is gebleken van enige rechtsregel op grond waarvan de burgemeester gehouden is de aanvraag voor een aanwezigheidsvergunning aan te houden totdat een Drank- en Horecawetvergunning is verstrekt. Ten slotte is in die uitspraak overwogen dat het de aanvrager vrij staat een nieuwe aanvraag voor een aanwezigheidsvergunning in te dienen, indien de vereiste Drank- en Horecawetvergunning alsnog wordt verleend.
Het College komt dan ook tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
4. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2005.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. M.H. Vazquez Muñoz