ECLI:NL:CBB:2005:AT7250
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- J.A. Hagen
- E.J.M. Heijs
- H.A.B. van Dorst-Tatomir
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake Regeling dierlijke EG-premies
In deze zaak heeft de Maatschap A, gevestigd te X (gemeente Y), beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het beroep betreft de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van appellante tegen een besluit van 14 april 2004, waarin een voorschot op een subsidie op grond van de Regeling dierlijke EG-premies was toegekend. Appellante stelde dat het voorschotbesluit ten onrechte geen rekening hield met tien runderen waarvoor zij premie had aangevraagd. De Minister verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat er geen beslissing was genomen over deze runderen in het voorschotbesluit.
De procedure begon met een brief van appellante op 24 mei 2004, waarin zij haar beroep tegen het besluit van 14 april 2004 aankondigde. Na een verweerschrift van de Minister op 14 september 2004, vond de zitting plaats op 16 maart 2005. Tijdens de zitting werd het standpunt van appellante toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard. Appellante meende dat het bezwaar tegen het voorschotbesluit ook als bezwaar tegen het toekenningsbesluit van 29 april 2004 moest worden beschouwd.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat appellante geen rechtens te honoreren belang had bij een beoordeling van haar beroep, omdat het toekenningsbesluit formele rechtskracht had verkregen en appellante geen rechtsmiddel had ingesteld tegen dit besluit. Hierdoor was het niet meer mogelijk om het door haar beoogde doel, het verkrijgen van slachtpremie voor de tien dieren, te bereiken. Het College verwierp ook appellantes argument dat haar bezwaarschrift tegen het voorschotbesluit als ontvankelijk had moeten worden aangemerkt, omdat het toekenningsbesluit nog niet bestond op het moment van indiening.
Uiteindelijk leidde dit alles tot de conclusie dat het beroep van appellante wegens ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk werd verklaard. Het College achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.