ECLI:NL:CBB:2005:AT6769

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/201
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging ANW-tarief voor huisartsen

In deze zaak heeft de Landelijke Huisartsen Vereniging (appellante) beroep ingesteld tegen een besluit van het College tarieven gezondheidszorg (verweerder) dat haar verzoek om aanpassing van het ANW-tarief voor huisartsen afwees. Het College overweegt dat verweerder het verzoek terecht heeft afgewezen, omdat het niet in overeenstemming was met de vigerende beleidsregels. Appellante stelde dat verweerder haar verzoek niet in behandeling had genomen, maar het College concludeert dat het primaire besluit duidelijk was en dat het verzoek om aanpassing van de ANW-tarieven expliciet werd afgewezen. De beleidsregels, vastgesteld op basis van goedkeuring door de minister, gaven verweerder de discretionaire bevoegdheid om al dan niet tot wijziging over te gaan. Het College oordeelt dat er geen termen zijn voor een proceskostenveroordeling en dat de afwijzing van het verzoek van appellante in overeenstemming is met het beleid. De omstandigheden waaronder het verzoek werd gedaan, zijn niet vergelijkbaar met eerdere situaties waarin wel tot wijziging werd overgegaan. Het College verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 04/201 26 mei 2005
13755 Wet tarieven gezondheidszorg
Huisartsen
Uitspraak in de zaak van:
Landelijke Huisartsen Vereniging, gevestigd te Utrecht, appellante
gemachtigde: mr. N. van ‘t Grunewold, werkzaam bij appellante,
tegen
College tarieven gezondheidszorg, gevestigd te Utrecht, verweerder,
gemachtigde: mr. C. Velink, advocaat te ‘s-Gravenhage.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 11 maart 2004, bij het College binnengekomen op 12 maart 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 3 februari 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen de afwijzing door verweerder van een verzoek van appellante tot aanpassing van de tarieven voor verrichtingen van huisartsen gedurende avond, nacht en weekeinde, ongegrond verklaard.
Bij brief van 26 april 2004 heeft appellante de gronden van het beroep aangevuld.
Bij brief van 19 juli 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 14 april 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden van partijen zijn verschenen. Tevens waren aanwezig drs. J.H. van Dijk en mr. H.H.M. Debets, beiden werkzaam bij verweerder.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Bij de Wet tarieven gezondheidszorg (hierna: WTG) was ten tijde hier van belang, onder meer, het volgende bepaald:
"Artikel 11
1. Het College stelt beleidsregels vast omtrent de hoogte, de opbouw en de wijze van berekening van een tarief of van onderdelen van een tarief. (…)
Artikel 12
1. Een beleidsregel als bedoeld in artikel 11, eerste lid, behoeft de goedkeuring van Onze Minister. Een zodanige beleidsregel wordt daartoe gezonden aan Onze Minister.
(…)
Artikel 17a
Voor bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen prestaties en voor prestaties van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën van organen voor gezondheidszorg zijn de artikelen 2, 4, 5, 7, 8, eerste en tweede lid, en 9 niet van toepassing.
Artikel 17b
1. Het is verboden voor een prestatie ten aanzien waarvan artikel 17a is toegepast, een tarief in rekening te brengen indien voor die prestatie niet overeenkomstig deze wet een maximumtarief is goedgekeurd of vastgesteld.
(…)."
De in artikel 17a genoemde maatregelen van bestuur hebben hun uitwerking gevonden in respectievelijk het Besluit werkingssfeer maximumtarieven WTG (Stb. 1991, 733) en het Besluit werkingssfeer WTG 1992 (Stb. 1991, 732), zoals nadien gewijzigd.
Op grond van artikel 1, onder b, Besluit werkingssfeer maximumtarieven WTG gelden voor huisartsen maximumtarieven.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij brief aan verweerder van 22 december 2000 heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: minister) aangekondigd de tijd rijp te achten voor een algemene inkomensherijking van alle vrije beroepsoefenaren.
De minister heeft verweerder verzocht een plan van aanpak op te stellen en heeft daartoe uitgangspunten geformuleerd.
- In opdracht van appellante heeft Hay Managements Consultants B.V. te Zeist onderzoek verricht naar een passend inkomensniveau voor huisartsen en daarvan in augustus 2001 een rapport (hierna: Hay-rapport) uitgebracht. Hierin is onder meer een berekening opgenomen in verband met compensatie voor werkzaamheden gedurende avond-, nacht- en weekenduren.
- Bij brief van 17 april 2002 heeft verweerder de minister geïnformeerd over de stand van zaken ten aanzien van de inkomensherijking.
- Bij besluit van 4 juni 2002 heeft de minister goedkeuring onthouden aan door verweerder ter goedkeuring voorgelegde beleidsregels inzake aanpassing per beroepsgroep van - het inkomensbestanddeel van - de tarieven in verband met de herijking van de werkgeverslasten invaliditeitsvoorziening. Hiertoe heeft de minister onder meer overwogen dat voor die wijziging geen financiële middelen beschikbaar zijn.
- Op 10 juni 2002 hebben appellante, Zorgverzekeraars Nederland (hierna: ZN) en de minister een compromis bereikt over een uurvergoeding voor verrichtingen van huisartsen gedurende avond, nacht en weekeinde (hierna: ANW-tarief) van € 45,38, waarna appellante en ZN zich bij brief van 20 juni 2002 tot verweerder hebben gewend met het verzoek dit tarief - vooruitlopend op de algehele inkomensherijking - vast te stellen.
- Bij brief van 11 juni 2002 heeft de minister gereageerd op de door verweerder bij brief van 17 april 2002 gepresenteerde stand van zaken. Hierin heeft de minister gesteld dat de hoogte van de gepresenteerde inkomenswensen van een aantal (organisaties van) vrije beroepsoefenaren - waaronder de huisartsen - verbazing oproept, dat het de taak van verweerder is deze wensen op waarde te schatten en dat een goede motivatie en argumentatie van de gewenste extra inkomenstoename noodzakelijk is, zeker omdat de economische situatie slechter is dan voordien werd aangenomen, hetgeen zijn weerslag heeft op de budgettaire ruimte.
- Bij brief van 17 juli 2002 heeft verweerder de notitie herijking normatieve inkomens voor vrije beroepsoefenaren aan de minister voorgelegd met het verzoek daarover een standpunt te bepalen.
- Op 1 oktober 2002 heeft de minister de door verweerder op 16 september 2002 vastgestelde beleidsregels inzake maximumtarieven voor huisartsenhulp, waaronder beleidsregels die betrekking hebben op het door appellante, ZN en de minister op 10 juni 2002 overeengekomen ANW-uurtarief, goedgekeurd. Blijkens het aan de goedkeuring ten grondslag liggende verzoek van verweerder is dit uurtarief van € 45,38 afgeleid van het Hay-rapport, met dien verstande dat dit bedrag overeenkomt met 75% van de in dat rapport berekende inkomensvergoeding voor ANW-diensten.
- Bij brief van 10 december 2002 heeft de minister zijn standpunt inzake de algehele inkomensherijking voor medische beroepsbeoefenaren aan verweerder kenbaar gemaakt. Hierbij heeft de minister gesteld dat bij het aanwenden van financiële middelen in de zorg prioriteit wordt gegeven aan het zorgvolume en dat het kabinet gezien het economisch klimaat genoodzaakt is inkomensmatiging na te streven, zodat niet tegemoet gekomen kan worden aan de voorgestelde herijking.
- Bij brief van 12 februari 2003 heeft appellante aan verweerder verzocht het ANW-tarief vast te stellen op € 60,50 per uur (prijsniveau 2001) voor huisartsen verbonden aan een huisartsendienstenstructuur (hierna: HDS) en op € 34,46 per consult (prijsniveau 2001) voor huisartsen buiten een HDS.
- Bij brief van 21 februari 2003 heeft verweerder de ontvangst van voormeld verzoek bevestigd en opgemerkt dat het verzoek niet binnen de geldende beleidsregels voor huisartsenhulp valt, zodat eerst discussie en besluitvorming over eventuele wijziging van die beleidsregels moet plaatsvinden.
- Op verzoek van verweerder heeft ZN op 5 maart 2003 een reactie gegeven op het tariefverzoek van appellante, inhoudende dat de tarieven integraal moeten worden herijkt en dat in dit kader eerst een integrale herijking van inconveniënten, praktijkkosten en werklastbepaling plaats zou moeten vinden. ZN verzoekt verweerder in deze brief het verzoek van appellante aan te houden en mee te nemen in een integrale herijking van inconveniënten voor vrije beroepsbeoefenaren.
- Bij besluit van 28 april 2003 heeft verweerder het verzoek van appellante afgewezen op de grond dat het niet past in de vigerende beleidsregels en wijziging daarvan, ook omdat er nog geen inhoudelijk overheidsoordeel is over de herijking van het primaire inkomen, vooralsnog niet aan de orde is.
- Bij brief van 10 juni 2003 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen voormeld besluit, naar aanleiding waarvan op 13 november 2003 een hoorzitting heeft plaatsgevonden.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt samengevat het volgende in.
Het verzoek van appellante is getoetst aan de ten tijde van de onderhavige besluitvorming vigerende beleidsregels. Op grond van die beleidsregels bedraagt het ANW-tarief voor huisartsen maximaal € 45,38 per uur, zodat appellantes verzoek om onder meer een ANW-uurtarief van € 60, 50 vast te stellen terecht is afgewezen. Appellante stelt ten onrechte dat sprake is van een schriftelijke weigering van verweerder om een besluit te nemen.
Verweerder is niet gehouden om indien sprake is van een niet met de vigerende beleidsregels in overeenstemming zijnd (eenzijdig) verzoek tot tariefvaststelling, over te gaan tot beleidsregelwijziging. In het onderhavige geval heeft verweerder overigens de mogelijkheid tot vaststelling van gewijzigde beleidsregels wel onderzocht. Er is echter geconstateerd dat een eventuele beleidsregelwijziging, zo deze al wenselijk mocht zijn, gezien het standpunt van de minister ten aanzien van integrale inkomensherijking zoals onder meer verwoord in de brief van 10 december 2002 niet haalbaar was. Verweerder wijst in dit verband op de uitspraak van het College van 7 oktober 2003 in de zaken AWB 02/1202 en 03/834 t/m 851 (www.rechtspraak.nl, LJN-nummer AN8424), waarin is geoordeeld dat zijn keuze om niet over te gaan tot aanpassing van beleidsregels in een situatie waarin duidelijk was dat de minister daaraan wegens het ontbreken van - extra - financiële middelen goedkeuring zou onthouden, te billijken was.
De aan de vigerende ANW-tarieven ten grondslag liggende beleidsregels die in 2002 zijn opgesteld naar aanleiding van de tussen ZN, de minister en appellante bereikte overeenstemming, zijn niet onrechtmatig. In het bijzonder is geen sprake van schending van het vertrouwensbeginsel en/of het gelijkheidsbeginsel op de door appellante aangevoerde gronden.
De beslissing van verweerder om in 2002 - in afwijking van het algemene uitgangspunt dat eerst integrale inkomensherijking voor alle vrije beroepsoefenaren dient plaats te vinden - tot vaststelling van nieuwe beleidsregels en daarop gebaseerde tariefbeschikkingen met betrekking tot een ANW-(uur)tarief voor huisartsen over te gaan, werd ingegeven door de toenmalige grote onrust binnen de beroepsgroep en was mogelijk omdat zowel de minister als ZN zich accoord had verklaard met de tariefaanpassingen per 1 oktober 2002. Een dergelijke situatie is hier niet aan de orde.
Voorts kan de omstandigheid dat het in 2002 vastgestelde ANW-tarief afwijkt van het in 2001 opgestelde Hay-rapport, niet tot de conclusie leiden dat dit tarief niet meer passend is. Allereerst heeft appellante in 2002 ingestemd met dit tarief, zodat niet gesteld kan worden dat het volstrekt ontoereikend is en ten tweede heeft verweerder nooit gesteld het Hay-rapport volledig te ondersteunen.
De stelling van appellante dat jonge artsen als gevolg van het lage ANW-tarief niet meer voor de huisartsgeneeskunde zouden kiezen is niet nader onderbouwd, terwijl in zoverre geen verschil bestaat met de situatie ten tijde van de totstandkoming van het huidige beleid in 2002.
De door appellante aangevoerde achterstanden voor huisartsen bij de inkomensherijking, de actualisering van parktijkkostenvergoeding, de lokale component en gestegen arbeidsongeschiktheidspremies, vormden geen aanleiding af te wijken van het beleid.
Dat was ook niet mogelijk omdat een dergelijke afwijking in dit geval zou neerkomen op wijziging van het beleid en daarvoor is de afwijkingsmogelijkheid van artikel 4:84 van de Algmene wet bestuursrecht (Awb) niet bedoeld.
Bij verweerschrift heeft verweerder nog het volgende toegevoegd.
Bij de vaststelling van de met ingang van 1 oktober 2002 geldende ANW-tarieven heeft verweerder slechts de uitkomsten van het Hay-rapport met betrekking tot het primaire inkomen heeft onderschreven. De overige in dat rapport berekende componenten van het norminkomen - waaronder de totale ANW-vergoeding - zijn door verweerder niet onderschreven. Dat er een rekenkundig verband tussen het in het Hay-rapport en het in 2002 vastgestelde ANW-uurtarief bestaat, doet hier niet aan af.
De omstandigheid dat ten aanzien van tarieven voor verloskundige activiteiten van huisartsen wel tot beleidsregelaanpassing is besloten, doet niets af aan de rechtmatigheid van de beleidsregels inzake het ANW-tarief. De beleidsregelaanpassing voor verloskundige activiteiten werd ondersteund door de verschillende in Kamer V van verweerder vertegenwoordigde organisaties en was ingegeven door het streven de tarieven inzake verloskundige hulp te harmoniseren. Dergelijke omstandigheden spelen in dit geva niet.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - onder meer het volgende aangevoerd.
Een daadwerkelijke behandeling van het verzoek tot tariefwijziging, inclusief beraad met betrekking tot eventuele beleidswijziging, heeft niet plaatsgevonden. Het verzoek heeft weliswaar op de agenda van 17 maart 2003 gestaan, maar er is geen daadwerkelijk overleg gevoerd, hetgeen blijkt uit de ongemeen korte tijd - 12 dagen - voor de besluitvorming over het verzoek, het feit dat geen voorstel tot beleidsregelwijziging is geformuleerd en uit de omstandigheid dat verweerder de notitie van zijn secretariaat ongewijzigd heeft overgenomen. Appellante is de gelegenheid ontnomen inhoudelijk de discussiëren over het voorstel. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld en in feite geweigerd een besluit te nemen.
Voor zover er vanuit moet worden gegaan dat verweerder het verzoek wel in behandeling heeft genomen, geldt dat het argument dat de verzochte wijziging niet in de beleidsregels past en daarom afgewezen moet worden niet - als zelfstandig argument - houdbaar is. Nagenoeg ieder tarief heeft zijn eigen beleidsregel. Een tariefverzoek past veelal niet binnen bestaande beleidsregels, zodat voor inwilliging van een tariefverzoek bijna altijd een beleidsregelaanpassing nodig is.
Dit is in het onderhavige geval nooit aan de orde geweest, terwijl daar op basis van het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel alle reden toe was. Verweerder heeft in 2002 onder vrijwel gelijke omstandigheden wel ingestemd met een tariefswijziging.
Ook toen was het beleid van verweerder gericht op een integrale aanpak van de herijking van de normatieve inkomens. De onrust onder huisartsen en de daarmee samenhangende stakingsdreiging die volgens verweerder in 2002 mede aanleiding vormden om tot tariefwijziging over te gaan, zijn voorts nog steeds aan de orde.
Appellante mocht er gezien het per 1 oktober 2002 vastgestelde ANW-tarief op vertrouwen dat verweerder zou instemmen met een door het Hay-rapport onderbouwd verzoek dat tarief te verhogen. Bovendien heeft verweerder, ondanks het beginsel van integrale benadering, onlangs tot een incidentele beleidsregelwijziging besloten met betrekking tot de tarieven voor verloskundige activiteiten van huisartsen. Het is niet consequent om het ANW-tarief, ondanks een daarop gericht en goed onderbouwd verzoek, niet tussentijds te wijzigen.
Het huidige ANW-tarief is ontoereikend. Het verwijt van verweerder dat die stelling en het verzoek tot wijziging onvoldoende onderbouwd is, is onredelijk. Het Hay-rapport kan wel degelijk dienen ter onderbouwing. De uitkomsten van dat rapport zijn immers door KPMG, optredend als adviseur van verweerder in het kader van de voorstellen tot inkomensherijking, ten aanzien van voorstellen voor het primaire inkomensdeel tot ijkpunt genomen. Dat primaire inkomen geldt onder meer als basis voor de berekening van het ANW-tarief. In het rapport wordt geadviseerd het door appellante verzochte ANW-tarief te hanteren. Dat tarief was ten tijde van het compromis tussen de minister, ZN en appellante in 2002 politiek niet haalbaar, zodat appellante destijds niet anders kon dan instemmen met het toen overeengekomen tarief. Dat tarief ligt 25% onder het door Hay vastgestelde en door appellante verzochte tarief en is dus per defintie ontoereikend.
Verweerder motiveert de afwijzing van het verzoek van appellante ten onrechte met een verwijzing naar de negatieve reacties van de minister op de voorstellen tot integrale inkomensherijking en op specifieke verzoeken tot het goedkeuren van op partiële inkomensherijking gerichte beleidsregelwijzigingen en verwijst in dat verband eveneens ten onrechte naar de uitspraak van het College van 7 oktober 2003. De daarin aan de orde zijnde omstandigheden spelen hier niet. Verweerder preludeert in het onderhavige geval op standpunten van de minister die pas van belang worden nadat een tariefverzoek is ingewilligd en een beleidswijziging is vastgesteld. Verweerder behoort te beslissen als hem daarom verzocht wordt, de minister waakt vervolgens over de samenhang en rechtvaardigheid van de individuele tarieven.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Tussen partijen is in geschil of verweerder in redelijkheid de afwijzing van het verzoek van appellante tot wijziging van het ANW-tarief voor huisartsen heeft kunnen handhaven. Daartoe overweegt het College als volgt.
5.2 Alvorens toe te komen aan een inhoudelijk beoordeling van het geschil, overweegt het College zich niet te kunnen vinden in de stelling van appellante dat verweerder haar verzoek tot wijziging van het ANW-tarief niet in behandeling heeft genomen, zodat sprake zou zijn van een schriftelijke weigering een besluit te nemen. Uit het primaire besluit blijkt immers uitdrukkelijk dat het verzoek om aanpassing van de ANW-tarieven wordt afgewezen omdat dit niet past binnen de vigerende beleidsregels. Dat dit besluit daadwerkelijk is genomen, wordt bevestigd door de notulen van de vergadering van verweerder van 17 maart 2003. De argumenten die appellante ontleent aan de wijze waarop het besluit is voorbereid doen aan de inhoud van het besluit niet af, maar zouden hooguit een argument kunnen zijn bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit.
5.3 Ingevolge artikel 11 van de WTG behoort het tot de taak en bevoegdheden van verweerder beleidsregels vast te stellen inzake de hoogte, de opbouw en de wijze van berekening van een tarief of van onderdelen van een tarief. Uit het stelsel van de WTG volgt dat verweerder een tarief goedkeurt of vaststelt op basis van door de minister goedgekeurde beleidsregels. Verweerder heeft in beginsel een discretionaire bevoegdheid al dan niet beleidsregels vast te stellen en aan de minister ter goedkeuring voor te leggen. Indien een tariefverzoek in verband met de vigerende beleidsregels niet kan worden gehonoreerd, impliceert dit geenszins de verplichting voor verweerder over te gaan tot opstelling van nieuwe of gewijzigde beleidsregels, teneinde na verkregen goedkeuring het betreffende tariefverzoek te kunnen honoreren.
5.4 Het College stelt vast – en door partijen wordt ook niet bestreden – verweerder het verzoek van appellante in overeenstemming met de terzake van belang zijnde beleidsregels heeft afgewezen.
Voor zover appellante met haar stellingen inzake gelijke behandeling, opgewekt vertrouwen en onredelijkheid van het huidige ANW-tarief heeft willen betogen dat de toepasselijke beleidsregels kennelijk onredelijk of anderszins rechtens onaanvaardbaar zijn, althans dat hieruit een rechtsplicht tot aanpassing van die beleidsregels voortvloeit, overweegt het College als volgt.
De ten tijde van verweerders onderhavige besluitvorming geldende beleidsregels inzake ANW-tarieven zijn gebaseerd is op een convenant waarbij ZN, appellante en de minister, vooruitlopend op de voorgenomen integrale inkomensherijking van vrije beroepsoefenaren en tegemoetkomend aan de onrust onder de huisartsen, in 2002 een compromis hebben bereikt. De omstandigheden waaronder appellante nu om tariefaanpassing vraagt zijn niet vergelijkbaar zijn met die waaronder het per 1 oktober 2002 gelden tarief tot stand gekomen is, zodat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen. Allereerst is het onderhavige verzoek geen gezamenlijk verzoek maar uitsluitend een verzoek van appellante. Ten tweede heeft de minister zich bij brieven van 4 juni 2002, 11 juni 2002 en 10 december 2002 negatief uitgesproken over met kostenverhoging gepaard gaande inkomensherijking voor vrije medische beroepsoefenaren in het algemeen en over partiële inkomensherijking voor huisartsen in het bijzonder. In laatstgenoemde brief stelt de minister expliciet dat niet tegemoet kan worden gekomen aan de door verweerder voorgestane inkomensherijking van de normatieve inkomens van de vrije beroepgroepen vanwege de slechte economische situatie en dat het kabinet bij de aanwending van financiële middelen prioriteit geeft aan het volume van de zorg.
Het College is van oordeel dat appellante evenmin een gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat geen toezeggingen terzake van verhoging van het ANW-tarief aan appellante zijn gedaan.
De door appellante ingenomen stelling dat verweerder de uitkomsten van het Hay-rapport onderschrijft omdat verweerder die uitkomsten tot ijkpunten van een eigen onderzoek heeft genomen, is door verweerder slechts erkend met betrekking tot het primaire inkomen voor huisartsen en derhalve niet voor vergoeding voor inconveniënten. Bovendien kan het feit dat het per 1 oktober 2002 geldende ANW-tarief een rekenkundige relatie heeft met het Hay-rapport niet leiden tot de conclusie dat verweerder enig vertrouwen zou hebben gewekt ten aanzien van de verdere tariefontwikkeling. De enkele stelling van appellante, ten slotte, dat het huidige ANW-tarief onredelijk is omdat in het Hay-rapport (onderbouwd) een hoger tarief wordt geadviseerd, kan, naar oordeel van het College, mede gezien de beperkte steun die verweerder aan het Hay-rapport geeft, evenmin leiden tot de conclusie dat het huidige beleid onrechtmatig is.
5.5 Nu verweerder in overeenstemming met het beleid heeft gehandeld en het beleid niet onrechtmatig is, komt het College toe aan de vraag of verweerder tot afwijking van het beleid had moeten besluiten. Het College stelt vast dat appellante geen, althans geen nader onderbouwde, bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd, terwijl verweerder zich naar het oordeel van het College terecht op het standpunt stelt dat een ander ANW-tarief slechts kan worden vastgesteld op basis van een gewijzigde beleidsregel.
Het feit dat verweerder onlangs wel is overgegaan tot beleidsregelwijziging ten behoeve van een incidentele aanpassing van het tarief voor verloskundige hulp door huisartsen, maakt dit niet anders. De omstandigheden waaronder verweerder hiertoe besloten heeft - een wijziging gericht op harmonisatie ondersteund door de representatieve organsaties - zijn niet vergelijkbaar met de omstandigheden van het verzoek tot aanpassing van het ANW-tarief.
Overigens acht het College, mede onder verwijzing naar zijn door verweerder in dit verband aangehaalde uitspraak, de door verweerder gehanteerde reden geen nieuwe of gewijzigde beleidsregels met betrekking tot de ANW-tarieven vast te stellen, te weten verweerders gemotiveerde verwachting dat de minister aan dergelijke beleidsregels goedkeuring zal onthouden, niet onredelijk. Dat de minister goedkeuring heeft onthouden aan de eerder genoemde beleidsregelwijziging ten behoeve van een incidentele aanpassing van het tarief voor verloskundige hulp door huisartsen, lijkt een bevestiging te vormen van evengenoemde verwachting.
5.6 Op grond van het bovenstaande is het College van oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit in redelijkheid de afwijzing van het verzoek van appellante tot wijziging van de ANW-tarieven voor huisartsen heeft kunnen handhaven.
Het beroep is derhalve ongegrond.
5.7 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond
Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, mr. M.A. Fierstra en mr. M. van Duuren in tegenwoordigheid van mr. A. Bruining als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2005.
w.g. M.A. van der Ham w.g. A. Bruining