3. De bestreden besluiten
Bij het hierboven als eerste genoemde bestreden besluit, betreffende het bezwaar tegen het besluit van 13 januari 2004, heeft verweerder appellante niet-ontvankelijk verklaard en daarbij – samengevat – het volgende overwogen.
Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie juncto artikel 7:1 Awb kan door een belanghebbende tegen een besluit van een lichaam bezwaar worden gemaakt. Onder belanghebbende wordt volgens het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid, Awb verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Op het moment dat het besluit tot erkenning van IKB Varkens werd genomen, was IKB 2004 niet erkend. Derhalve was van concurrerende systemen geen sprake en heeft appellante niet als concurrent van de beheerder van IKB Varkens een rechtstreeks belang bij het besluit van 13 januari 2004. Ook anderszins is het belang van appellante niet rechtstreeks bij dit besluit betrokken. Erkenning van het ene zelfcontrolesysteem staat immers niet in de weg aan erkenning van een ander zelfcontrolesysteem.
Voorzover appellante heeft beoogd met het indienen van bezwaar erkenning van IKB 2004 te bewerkstelligen, kan het aldus gepercipieerde belang niet worden gediend, nu IKB 2004 bij besluit van 31 maart 2004 is erkend.
Bij het tweede bestreden besluit, betreffende het bezwaar tegen het besluit van 30 januari 2004, heeft verweerder appellante niet-ontvankelijk verklaard en onder meer het volgende overwogen.
Het besluit van 30 januari 2004 is een beslissing in de zin van artikel 6:3 Awb. Een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit is niet vatbaar voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft. Appellante is niet rechtstreeks in haar belang getroffen, nu is aangegeven dat het besluit voor 1 april 2004 zou worden genomen en ook daadwerkelijk is genomen. Appellante had slechts een financieel nadeel kunnen hebben indien de erkenning op of na 1 april 2004 zou zijn afgegeven. De ten tijde van de aanvraag aangemelde varkenshouders hadden tot 1 april 2004 de tijd om zich nog bij een erkend systeem aan te melden, mocht onverhoopt IKB 2004 niet vóór 1 april 2004 zijn erkend. Bovendien ontbreekt door de erkenning van IKB 2004 ieder belang bij het bezwaar.
Bij verweerschrift heeft verweerder daaraan toegevoegd dat voorzover appellante beoogt te stellen dat sprake zou zijn van het niet tijdig nemen van een besluit, dit betoog evenmin als juist kan worden beschouwd. Verweerder diende voor 1 april 2004 te beslissen op de aanvraag. Aangezien de Verordening geen bepaling inhoudt op grond waarvan verweerder binnen een bepaalde termijn dient te beslissen, biedt artikel 4:14, derde lid, Awb de mogelijkheid een besluit uit te stellen, indien dit niet binnen acht weken kan worden gegeven, mits daarbij een redelijke termijn wordt gegeven waarbinnen de aanvrager een besluit tegemoet kan zien. Verweerder heeft hieraan voldaan.
Bij het derde bestreden besluit, dat het bezwaar tegen het besluit van 27 februari 2004 betreft, heeft verweerder appellante niet-ontvankelijk verklaard en hierbij – samengevat – het volgende overwogen.
Artikel 6:18, eerste lid, Awb bepaalt dat het aanhangig zijn van een bezwaar of een beroep tegen een besluit geen verandering brengt in een los van dat bezwaar of beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit. Door de erkenning van IKB 2004 op 31 maart 2004 is het besluit van 27 februari 2004 feitelijk ingetrokken en daardoor vervangen. Het besluit van 31 maart 2004 is derhalve een besluit als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, Awb.
Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, Awb wordt indien een bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18, het bezwaar of beroep geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij het besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt. Aangezien bij besluit van 31 maart 2004 geheel tegemoet is gekomen aan het bezwaar, wordt het bezwaar niet geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 31 maart 2004 en is het bezwaar derhalve uitsluitend nog gericht tegen een ingetrokken besluit.
Ingevolge artikel 6:19, derde lid, Awb staat in geval van toepassing van artikel 6:18 Awb intrekking van het bestreden besluit niet in de weg aan vernietiging van dat besluit, indien de indiener van het bezwaarschrift daarbij belang heeft. Dit betreft een concreet en materieel belang, dat vooral is gelegen in een aanspraak op schadevergoeding, die het gevolg kan zijn van de onrechtmatigheid van het oorspronkelijke besluit. Appellante kan geen nadeel hebben gehad, aangezien de erkenning is afgegeven per 31 maart 2004 en haar op dezelfde dag per fax is toegezonden.
In zijn verweerschrift heeft verweerder hier aan toegevoegd dat de kosten die appellante in de voorprocedure heeft gemaakt evenmin als de kosten van de aanvraag kunnen worden gezien als een financieel belang in de zin van artikel 6:19, derde lid, Awb.