ECLI:NL:CBB:2005:AT6103

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/1448
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing slachtpremie op basis van I&R-gegevens

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn aanvragen voor slachtpremie voor runderen zijn afgewezen. De procedure begon met een beroep dat op 10 december 2003 bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven werd ingediend, na een besluit van de minister op 10 november 2003. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een eerder besluit van 3 juni 2003, waarin zijn aanvragen voor slachtpremie voor 34 runderen werden afgewezen. De minister stelde dat de runderen niet in aanmerking kwamen voor de premie omdat zij in het I&R-systeem stonden geregistreerd als aangehouden na de slacht.

Tijdens de zitting op 10 november 2004 was appellant aanwezig, maar de minister was niet vertegenwoordigd. Het College heeft vastgesteld dat de afvoermeldingen van de runderen niet tijdig waren gedaan, wat leidde tot de afwijzing van de aanvragen. Appellant voerde aan dat hij de afvoer wel degelijk had gemeld, maar dat er een cijferverwisseling had plaatsgevonden, waardoor de melding niet was geaccepteerd.

Het College oordeelde dat de minister niet voldoende had verifieerd of de afvoermeldingen correct waren en dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand was gekomen. Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om opnieuw op het bezwaar van appellant te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd bepaald dat de Staat der Nederlanden het griffierecht aan appellant vergoedt.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 03/1448 27 april 2005
5125 Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 8 december 2003, bij het College binnengekomen op
10 december 2003, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 10 november 2003.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op de bezwaren van appellant tegen een op grond van de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Regeling) genomen besluit van 3 juni 2003, waarbij appellants aanvragen om slachtpremie zijn afgewezen.
Bij brief van 29 december 2003 heeft appellant de gronden van het beroep aangevuld.
Bij brief van 10 februari 2004 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken aan het College overgelegd, waarna hij bij brief van 23 februari 2004 een verweerschrift heeft ingediend.
Op 10 november 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant in persoon is verschenen. Van de zijde van verweerder is, hoewel tijdig een uitnodiging om ter zitting te verschijnen is verzonden, niemand verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (Pb 1999; L 160; blz. 210), luidt voor zover hier van belang:
“Artikel 11
1. Een producent die runderen op zijn bedrijf houdt, kan op zijn verzoek in aanmerking komen voor een slachtpremie. (…)
Artikel 21
Om in aanmerking te komen voor rechtstreekse betalingen op grond van dit hoofdstuk, moet een dier geïdentificeerd en geregistreerd zijn overeenkomstig verordening (EG) nr. 820/97.”
Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (Pb 2000; L 204; blz. 1) luidt voor zover hier van belang:
“Artikel 5
De bevoegde autoriteit van de lidstaten zet een gecomputeriseerd gegevensbestand op overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 14 en 18 van Richtlijn 97/12/EG.
De gecomputeriseerde gegevensbestanden worden uiterlijk op 31 december 1999 volledig operationeel en bevatten vanaf die datum alle ingevolge genoemde richtlijn vereiste gegevens.”
Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001, houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (Pb 2001, L327, blz. 11) luidt, voor zover en ten tijde van belang:
“Artikel 12
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de voorschriften van de artikelen 6 tot en met 11 kan in geval van een door de bevoegde instantie erkende kennelijke fout, een steunaanvraag te allen tijde na de indiening worden aangepast.
Artikel 36
Berekeningsgrondslag
1. (…)
4. (…)
Het bepaalde in artikel 12 is van toepassing op de melding en het registreren van gegevens in het kader van de identificatie- en registratieregeling”
Artikel 4.6 van de Regeling luidde, voor zover hier en ten tijde van belang:
“Premie wordt de producent slechts verstrekt ten behoeve van runderen die:
a. op zijn bedrijf, blijkens het I&R-systeem rund gedurende de aanhoudperiode zijn aangehouden;
b. blijkens het I&R-systeem rund na afloop van de in onderdeel a genoemde periode binnen één maand worden geslacht in een abattoir waarvan de houder
overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 een bedrijfsregister bijhoudt of met het oog op slacht naar een andere lidstaat worden verzonden, dan wel binnen twee maanden in geval van uitvoer naar een derde land, en
c. overeenkomstig de bepalingen gesteld bij en krachtens verordening 1760/2000 zijn geïdentificeerd en geregistreerd.”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft door middel van de melding door het slachthuis van de slacht aan het I&R bureau slachtpremie aangevraagd voor 14, blijkens deze melding, op woensdag 20 februari 2002 geslachte runderen.
- Op zondag 24 februari 2002 heeft appellant met behulp van het voice-mail systeem aan het I&R- bureau gemeld dat deze 14 runderen op donderdag 21 februari 2002 van zijn bedrijf zijn afgevoerd.
- Appellant heeft door middel van de melding door het slachthuis van de slacht aan het I&R- bureau slachtpremie aangevraagd voor 18, blijkens deze melding, op maandag 22 april 2002 geslachte runderen.
- Op zondag 28 april 2002 heeft appellant met behulp van het voice-mail systeem aan het I&R- bureau gemeld dat deze 18 runderen op woensdag 24 april 2002 van zijn bedrijf zijn afgevoerd.
- Appellant heeft, door middel van de melding door het het slachthuis van de slacht aan het I&R-bureau, slachtpremie aangevraagd voor twee, blijkens deze melding op 22 april 2002 geslachte, runderen.
- Bij besluit van 3 juni 2003 heeft verweerder de door appellant over het jaar 2002 ingediende aanvragen slachtpremie voor 34 runderen afgewezen.
- Op 17 juni 2003 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
- Vervolgens heeft verweerder, na een op 11 september 2003 telefonisch gehouden hoorzitting, het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard en daartoe - samengevat- het volgende overwogen.
Met betrekking tot de 14 runderen die in het I&R geregistreerd staan met als slachtdatum 20 februari 2002 heeft verweerder op basis van de gegevens uit het I&R vastgesteld dat deze op 21 februari 2002 van het bedrijf van appellant werden afgevoerd. Dit betekent dat deze dieren in het I&R staan geregistreerd als aangehouden na de slacht. Gelet op artikel 4.6 van de Regeling kan daarom voor deze 14 dieren geen slachtpremie worden verleend.
Met betrekking tot de 18 dieren die in het I&R staan geregistreerd met als slachtdatum 22 april 2002 heeft verweerder op basis van de gegevens uit het I&R vastgesteld dat deze op 24 april 2002 van het bedrijf van appellant werden afgevoerd. Dit betekent dat deze dieren in het I&R staan geregistreerd als aangehouden na de slacht. Gelet op artikel 4.6 van de Regeling kan daarom voor deze 18 dieren geen slachtpremie worden verleend.
Appellant heeft geen gebruik gemaakt van de tot 1 april 2003 geldende mogelijkheid om een herstelverzoek in te dienen, zodat de herstelde gegevens in het I&R- register konden worden meegenomen bij de beoordeling van de aanvraag slachtpremie 2002. Voor genoemde 32 dieren was verweerder daarom gehouden uit te gaan van I&R gegevens die wijzen op aanhouding na de slacht.
Voor de dieren met ID-codes NL 271231965 en NL 286295248 waarvoor eveneens slachtpremie is aangevraagd geldt dat blijkens het I&R deze dieren op 28 april 2002 van het bedrijf van appellant werden afgevoerd. De melding van deze afvoer dateert van 29 mei 2002. Daarmee staat vast dat appellant de op hem rustende verplichting om de afvoer binnen 25 dagen te melden aan het I&R niet is nagekomen. Ook als rekening wordt gehouden met de door verweerder gehanteerde vijf verwerkingsdagen, is de afvoer niet tijdig gemeld.
Appellant stelt dat hij de afvoer wel degelijk op 28 april 2002 heeft gemeld, maar dat deze door een cijferverwisseling niet door het I&R is geaccepteerd. Uit door appellant overgelegde correspondentie met het I&R is vervolgens gebleken dat appellant op 6 mei 2002 een brief van het I&R heeft ontvangen waarin hem gewezen werd op het feit dat voor deze twee dieren nog geen afvoermelding werd ontvangen. Vervolgens heeft appellant zelf deze dieren op 29 mei 2002 afgemeld. Het dient voor risico van appellant te komen dat hij- naar hij stelt tengevolge van een cijferverwisseling - er niet in slaagde op 28 april 2002 de afvoermelding aan het I&R verwerkt te krijgen. Van fouten aan de zijde van het I&R- bureau is niet gebleken. Tengevolge van de te late afvoermelding komen dus ook deze twee dieren niet voor slachtpremie in aanmerking.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van zijn beroep – samengevat - het volgende aangevoerd.
Appellant had de gewoonte om mutaties in zijn veebezetting steeds achteraf op zondag aan het I&R te melden. Daarbij heeft appellant zich niet steeds gerealiseerd wat de exacte afvoerdatum was. Daardoor is te verklaren dat voor twee groepen dieren een afvoerdatum werd gemeld die niet overeenkwam met de werkelijke datum van afvoer. De correcte data zijn door het slachthuis gemeld.
Opgemerkt wordt dat het heel moeilijk is een eenmaal gemaakte fout bij het melden te herstellen.
Met betrekking tot de mislukte melding voor de twee dieren is er sprake geweest van een tikfout.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Verweerder heeft allereerst aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat 32 van de betrokken 34 dieren zijn aangehouden na de slacht. Gezien het feit dat het onmogelijk is dat de op 20 februari 2002, respectievelijk 22 april 2002 in het slachthuis geslachte dieren op 21 februari en 24 april april 2002 van het bedrijf van appellant zijn afgevoerd, heeft verweerder niet zonder meer kunnen uitgaan van de juistheid van de afvoermeldingen per 21 februari en 24 april 2002. Verweerder had dan ook de juistheid van de afvoermelding en de slachtmelding dienen te verifiëren, te meer nu kennelijke fouten inzake de melding van I&R-gegevens ingevolge artikel 36, vierde lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 te allen tijde kunnen worden aangepast.
5.2 Het voorgaande brengt het College tot het oordeel dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen en dat het evenmin voldoende draagkrachtig is gemotiveerd.
5.3 De slotsom is daarom dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd op grond van artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht
(hierna: Awb).
5.4 Het College is niet gebleken dat appellant proceskosten heeft gemaakt, die met toepassing van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 10 november 2003;
- draagt verweerder op opnieuw op het bezwaar van appellant te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak
is overwogen;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 116,00 ( zegge:
honderdzestien euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, mr. J.A Hagen en mr. E.J.M Heijs in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 april 2005.
w.g. C.M. Wolters w.g. F. W. du Marchie Sarvaas