5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College ziet zich eerst voor de vraag gesteld of het beroep van appellante sub 2 ontvankelijk is. Het College beantwoordt deze vraag ontkennend, en overweegt hiertoe als volgt.
Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan alleen een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen. In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge vaste jurisprudentie van het College is het belang van een exploitant van speelautomaten niet rechtstreeks betrokken bij de weigering een vergunning te verlenen aan de aanvrager voor het aanwezig hebben van kansspelautomaten. Het belang van appellante sub 2 is slechts indirect betrokken bij het besluit van 26 november 2003 waarbij de gevraagde vergunning is geweigerd, als gevolg van de civielrechtelijke rechtsbetrekking met appellante sub 1 op grond van een overeenkomst met betrekking tot het plaatsen van kansspelautomaten. Dit betekent dat appellante sub 2 geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb en haar beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Overigens staat ook artikel 6:13 van de Awb aan de ontvankelijkheid in de weg, nu appellante sub 2 redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt.
5.2 In geschil is of de inrichting van appellante sub 1 (hierna: appellante) - de inrichting bestaat blijkens de vergunning op grond van de Drank- en Horecawet uit het café met een oppervlakte van 195 m2 - door verweerder terecht als laagdrempelig is aangemerkt.
Verweerder heeft in zijn beslissing op bezwaar de gevraagde aanwezigheidsvergunning afgewezen op twee gronden.
Op de eerste plaats heeft verweerder verwezen naar een aantal in de memorie van toelichting bij de wet genoemde voorbeelden van laagdrempelige inrichtingen waaronder “café/sporthal” en ”kantine in sporthal” en geconcludeerd dat reeds hierom onderhavige inrichting laagdrempelig is.
Of een inrichting hoog- of laagdrempelig is, dient te worden beoordeeld aan de hand van de criteria zoals neergelegd in artikel 30, onder d en e, van de Wet. Of aan deze criteria is voldaan, dient te worden beoordeeld op basis van de feitelijke situatie en exploitatie van de inrichting. De enkele verwijzing naar de in de memorie van toelichting (TK 1997-1998,
25 727, nr. 3, pp. 22-23) genoemde voorbeelden van inrichtingen die door het College vóór de wetswijziging als laagdrempelig zijn aangemerkt, kan dan ook niet tot de conclusie leiden dat appellantes inrichting laagdrempelig is. Het bestreden besluit ontbeert op dit punt een deugdelijke motivering.
Op de tweede plaats heeft verweerder op grond van de wetsgeschiedenis, de huurovereenkomst tussen appellante sub 1 en de gemeente Maassluis en appellantes stelling dat deze overeenkomst wordt nagekomen, geconcludeerd dat het café zijn activiteiten niet in belangrijke mate richt op personen van 18 jaar en ouder.
De leeftijdseis maakt deel uit van de definitie van hoogdrempelige inrichting als bedoeld in artikel 30, aanhef en onder d, van de Wet. Dit brengt mee dat de vraag of aan deze eis is voldaan, dient te worden beoordeeld op basis van de feitelijke situatie en exploitatie van de inrichting. Weliswaar bevat de huurovereenkomst de verplichting voor appellante het kantinegedeelte open te houden en te exploiteren op de tijden dat de sporthal ten behoeve van sport en recreatie geopend is en heeft appellante aangegeven dat hij deze verplichting nakomt, maar dit rechtvaardigt nog niet de conclusie dat de activiteiten in appellantes inrichting niet, zoals vereist, in belangrijke mate zijn gericht op personen van 18 jaar en ouder. Ook op dit punt ontbeert het bestreden besluit dan ook een deugdelijke motivering.
Het beroep dient mitsdien gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb te worden vernietigd.
5.3 Het College ziet op basis van de gedingstukken en het ter zitting verhandelde grond om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
Ingevolge artikel 30, aanhef en onder d, ten eerste, van de Wet is voor het hoogdrempelig zijn van een inrichting, voorzover hier van belang, vereist dat het cafébezoek op zichzelf staat en in de inrichting geen andere activiteiten plaatsvinden waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend. Blijkens de memorie van toelichting (TK 1997-1998,
25 727, nr. 3, p. 22) is een café een inrichting die door het publiek in de eerste plaats wordt bezocht voor het nuttigen van alcoholhoudende drank en houdt “zelfstandige betekenis ” in dat de activiteit niet uitsluitend ter ondersteuning van het café dient en een zelfstandige stroom van bezoekers trekt.
Vaststaat dat appellantes inrichting is gevestigd in een gebouw waarin tevens een sporthal is gevestigd. Blijkens de tussen appellante en de gemeente Maassluis afgesloten huurovereenkomst heeft de inrichting een ondersteunende functie als kantine van de sporthal. Appellante is op grond van artikel 14 van de huurovereenkomst verplicht de inrichting open te houden en te exploiteren op de tijden dat de sporthal ten behoeve van sport en recreatie is geopend. Appellante heeft aangegeven zich ook aan deze verplichting te houden. Zij heeft voorts erkend dat bezoekers van de sporthal, zowel sporters als toeschouwers, waaronder ook kinderen, regelmatig in de inrichting komen. Niet alleen wordt de inrichting gebruikt als toegang tot de sporthal, omdat de centrale ingang van de sporthal vaak gesloten is, maar bovendien fungeert de inrichting ook als wachtruimte voorafgaand aan het sporten en wordt de inrichting na afloop van het sporten bezocht om er wat te drinken of te eten (snoep en snacks). Het College is van oordeel dat genoegzaam vaststaat dat deze met het gebruik van de sporthal verbonden activiteiten niet uitsluitend ter ondersteuning van het café dienen en een zelfstandige stroom bezoekers trekken. Dat de inrichting hiernaast, of, zoals appellante heeft gesteld, vooral door vaste café-gasten wordt bezocht, maakt dit niet anders. De slotsom is dat appellantes inrichting als laagdrempelig moet worden aangemerkt.
5.4 Er zijn termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.