ECLI:NL:CBB:2005:AT3912

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/358
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen om premie krachtens de Regeling dierlijke EG-premies

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 maart 2005 uitspraak gedaan in het geschil tussen de Maatschap A en B, appellante, en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder. De zaak betreft de afwijzing van aanvragen om toekenning van premie krachtens de Regeling dierlijke EG-premies voor het aanhouden van stieren in het premiejaar 2002. De Minister had eerder op 5 juni 2003 de aanvragen van appellante afgewezen en op 24 maart 2004 het bezwaar tegen deze afwijzing ongegrond verklaard voor premiejaar 2002 en niet-ontvankelijk voor premiejaar 2003. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij zich uitsluitend richtte tegen de afwijzing van de premie voor het jaar 2002.

De kern van het geschil draait om de vraag of appellante een kennelijke fout heeft gemaakt bij het invullen van de aanvraag oppervlakten, wat zou kunnen leiden tot een herziening van de afwijzing. Appellante betoogde dat het voederareaal in 2002 afweek van eerdere jaren, zonder dat het aantal beschikbare hectares was gewijzigd. De Minister stelde echter dat de aanvraag logisch en volledig was ingevuld en dat er geen sprake was van een kennelijke fout. Het College oordeelde dat de Minister terecht had gesteld dat de aanvraag geen kennelijke fout bevatte en dat appellante zelf verantwoordelijk was voor de gegevens die zij had verstrekt.

Het College concludeerde dat de afwijzing van de premie voor het premiejaar 2002 terecht was en verklaarde het beroep ongegrond. Er werden geen proceskosten aan de Minister opgelegd, aangezien er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het indienen van aanvragen en de verantwoordelijkheid van de aanvrager voor de juistheid van de verstrekte informatie.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 04/358 30 maart 2005
5125 Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te C, appellante,
gemachtigde: mr. L.P. Berg, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden,
tegen
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. D. Özdemir, werkzaam bij verweerders ministerie.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 5 juni 2003 heeft verweerder de aanvragen van appellante om toekenning van premie krachtens de Regeling dierlijke EG-premies voor het aanhouden van stieren in premiejaar 2002 afgewezen.
Bij besluit van 24 maart 2004 heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar wat betreft premiejaar 2003 niet-ontvankelijk en wat betreft premiejaar 2002 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 3 mei 2004, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 26 mei 2004 heeft appellante de gronden van het beroep ingediend.
Bij brief van 20 juli 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 16 februari 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden van partijen zijn verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Ter zitting heeft appellante te kennen gegeven zich uitsluitend tegen het bestreden besluit te richten voorzover dat betrekking heeft op premiejaar 2002. Het beroep heeft aldus geen betrekking op premiejaar 2003.
2.2 Bij het bestreden besluit heeft verweerder appellantes bezwaar, voorzover betrekking hebbend op premiejaar 2002, ongegrond verklaard, omdat het voederareaal dat appellante eerder in haar aanvraag oppervlakten bij de zogeheten Gecombineerde opgave 2002 (hierna: aanvraag oppervlakten) heeft opgegeven, onvoldoende is voor toekenning van de aangevraagde premie. Dat appellante bij invulling van de aanvraag oppervlakten een vergissing heeft gemaakt door de verkeerde bijdragecode te vermelden, dient volgens verweerder voor haar rekening te komen. Herstel van de vergissing is niet meer mogelijk, omdat geen sprake is van een kennelijke fout, aldus verweerder. Volgens verweerder heeft appellante de aanvraag oppervlakten namelijk logisch, volledig en consequent ingevuld, en is geen sprake van een innerlijke tegenstrijdigheid, in welk geval volgens het werkdocument van de Europese Commissie van de EG met nr. AGR 49533/2002 (hierna: het werkdocument) wel sprake zou zijn van een kennelijke fout.
2.3 Appellante betoogt in beroep dat wel degelijk sprake is van een kennelijke fout, nu het geconstateerde voederareaal in 2002 afwijkt van het geconstateerde voederareaal in de jaren daarvoor, zonder dat het aantal beschikbare hectares voederareaal feitelijk is gewijzigd. Zij stelt dat haar niet duidelijk is wat de juridische status is van het werkdocument van de Commissie waarop verweerder zich beroept en dat verweerder ook buiten de daarin genoemde gevallen kan aannemen dat sprake is van een kennelijke fout. Bovendien meent appellante dat de nadelige gevolgen van het bestreden besluit onevenredig zijn voor haar, aangezien de afwijzing van de premie ook gevolgen heeft voor komende jaren doordat 2002 een referentiejaar is.
2.4 Het College oordeelt allereerst dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan het bezwaar van appellante slechts tegemoet kan worden gekomen, als zij bij het invullen van de aanvraag oppervlakten een kennelijke fout heeft gemaakt. Uit artikel 12 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie volgt immers dat in dat geval ook na afloop van de uiterste datum voor indiening van de aanvraag een wijziging daarvan mogelijk is.
2.5 De Commissie heeft in het werkdocument enkele richtsnoeren gegeven om te bepalen of sprake is van een kennelijke fout in de zin van artikel 12 van haar verordening. Als algemene regel geldt dat een kennelijke fout moet worden ontdekt aan de hand van de gegevens in de steunaanvraag. Als kennelijke fouten worden in dit document aangemerkt fouten die direct in het oog springen bij een eerste onderzoek van de steunaanvraag, zoals niet-ingevulde vakjes, fouten (tegenstrijdigheden) die naar aanleiding van een controle op de samenhang worden ontdekt, zoals rekenfouten, en overschrijffouten die met betrekking tot identificatienummers of referentiegegevens bij de toetsing van de aanvraag aan databanken ontdekt worden, zoals verwisseling van cijfers (nummer 169 in plaats van 196).
Zoals het College in zijn uitspraak van 11 juli 2003 (AWB 00/433; www.rechtspraak.nl, LJN AI0376) met betrekking tot de voorloper van het huidige werkdocument heeft overwogen, is het werkdocument niet aan te merken als een verordening, een richtlijn of een beschikking in de zin van artikel 249 EG. Aan het werkdocument komt derhalve geen verbindende kracht toe. Naar zijn inhoud betreft dit werkdocument bovendien niet een limitatief systeem van mogelijke gronden om wijziging van de aanvraag na de sluitingsdatum op grond van een kennelijke fout toe te laten. Dit neemt niet weg dat verweerder de bevoegdheid om aan de hand van het werkdocument, binnen de door Verordening (EG) nr. 2419/2001 getrokken grenzen, een vaste beleidslijn te ontwikkelen, zeker niet ontzegd kan worden.
2.6 Vastgesteld moet worden dat aan de hand van de gegevens in de aanvraag oppervlakten niet kan worden ontdekt dat de hierin door appellante vermelde bijdragecode (875) een kennelijke fout betreft. Het stond appellante vrij om zijn percelen niet als voederareaal te gebruiken en het was niet de taak van verweerder om zich, bij gebreke aan ongerijmdheden of innerlijke tegenstrijdigheden, bij de beoordeling van die opgave te verdiepen in de eventuele motieven van appellante. De aanvraag oppervlakten van appellante bevat dan ook geen kennelijke fout.
2.7 Appellantes stelling dat de nadelige gevolgen van het bestreden besluit onevenredig zijn, kan haar niet baten. Het stond verweerder, gelet op de toepasselijke regelgeving, immers niet vrij om bij zijn besluitvorming uit te gaan van andere gegevens dan die appellante zelf bij haar aanvraag oppervlakten heeft verstrekt.
2.8 Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. M.B.L. van der Weele als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2005.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. M.B.L. van der Weele