ECLI:NL:CBB:2005:AT2668

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/847
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een vergunning voor kansspelautomaten in horecagelegenheid en de beoordeling van hoog- en laagdrempelige inrichtingen

In deze zaak heeft appellant, A h.o.d.n. B, beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester van Leiderdorp, waarbij de vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten in een nieuw te vestigen horecagelegenheid werd geweigerd. De aanvraag voor de vergunning was ingediend op 14 oktober 2003, maar de burgemeester en wethouders van Leiderdorp verleenden op 12 maart 2004 weliswaar vrijstelling op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, maar weigerden de kansspelvergunning op 19 april 2004. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder, conform het advies van de Commissie Bezwaarschriften.

De kern van het geschil draait om de vraag of de horecagelegenheid van appellant als hoog- of laagdrempelig moet worden aangemerkt, wat bepalend is voor de mogelijkheid om een vergunning te verlenen. Appellant stelt dat zijn Grand Café voldoet aan de voorwaarden voor een laagdrempelige inrichting, terwijl verweerder zich baseert op het bestemmingsplan. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven oordeelt dat de beoordeling van de drempeligheid van de inrichting niet enkel op het bestemmingsplan mag worden gebaseerd, maar op de feitelijke situatie en exploitatie van de inrichting. Het College verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, waarbij verweerder opnieuw op het bezwaar van appellant moet beslissen, rekening houdend met de feitelijke situatie.

Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellant, vastgesteld op € 644, en dient de gemeente Leiderdorp het griffierecht van € 136 te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming en de noodzaak om de feitelijke situatie van de inrichting in overweging te nemen bij het verlenen van vergunningen voor kansspelautomaten.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 04/847 10 maart 2005
29010 Wet op de kansspelen
Aanwezigheidsvergunning
Uitspraak in de zaak van:
A h.o.d.n. B, te X, appellant,
gemachtigde: J. Hospes, adviseur bestuursrecht bij Martin Frank International B.V. te Wassenaar,
tegen
de burgemeester van Leiderdorp, verweerder,
gemachtigden: T. van Santen-Bröcker en J.A. van Jole, beiden werkzaam bij de gemeente Leiderdorp.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 12 oktober 2004, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 31 augustus 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen de weigering tot verlening van een vergunning op grond van de Wet op de Kansspelen (hierna ook: de Wet).
Bij brief van 26 november 2004 heeft appellant de gronden van zijn beroep aangevuld.
Bij brief van 22 december 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 3 februari 2005 heeft appellant aanvullende stukken ingediend.
Op 16 februari 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Wet is onder meer het volgende bepaald.
“ Artikel 30
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
d. hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend:
1°. waar het café en het restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend en
2°. waarvan de activiteiten in belangrijke mate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder.
e. laagdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld is in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend, die geen hoogdrempelige inrichting is, of een inrichting waarin horeca-activiteiten worden verricht en waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is en ingeschreven is bij het Bedrijfschap Horeca.
Artikel 30b
1. Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde, zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben
(…)
b. op voor het publiek toegankelijke plaatsen;
(…)
Artikel 30c
1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten:
a. in een laagdrempelige inrichting;
b. in een hoogdrempelige inrichting;
(…)
2. Bij gemeentelijke verordening wordt het aantal speelautomaten vastgesteld waarvoor per inrichting, als bedoeld in het eerste lid, vergunning wordt verleend, met dien verstande dat:
a. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder a, geen vergunning kan worden verleend voor kansspelautomaten;
b. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder b, het aantal kansspelautomaten waarvoor vergunning kan worden verleend, op twee wordt bepaald.
(…)
4. Indien zich binnen een laagdrempelige inrichting een horecalokaliteit als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet bevindt, waarin rechtmatig alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt, dan wordt deze lokaliteit als hoogdrempelige inrichting aangemerkt voor de toepassing van deze titel, indien:
a. voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 30, onder d, en
b. de overige ruimten in die inrichting voor het publiek uitsluitend te bereiken zijn zonder eerst deze lokaliteit te betreden.
(…).
Artikel 30e
1. De vergunning wordt geweigerd indien:
a. door het verlenen der vergunning zou worden afgeweken van het bij of krachtens artikel 30c bepaalde;
(…).”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij een op 14 oktober 2003 ondertekende aanvraag heeft appellant vergunning aangevraagd voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten in een nieuw te vestigen horecagelegenheid onder de naam B op het adres C te X.
- Bij besluit van 12 maart 2004 hebben burgemeester en wethouders van Leiderdorp (hierna: b&w) voor bedoelde horecagelegenheid vrijstelling op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend.
- Bij besluit van 19 april 2004 heeft verweerder de gevraagde vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten geweigerd.
- Bij brief van 26 april 2004 heeft appellant hiertegen bezwaar gemaakt.
- Appellant heeft bij brief van 19 mei 2004 zijn bezwaargronden aangevuld.
- Op 25 juni 2004 is appellant over zijn bezwaar gehoord.
- Op 4 augustus 2004 heeft de Commissie Bezwaarschriften verweerder over het bezwaar geadviseerd.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, conform het advies van de Commissie Bezwaarschriften, appellants bezwaar ongegrond verklaard. Hiertoe is onder meer het volgende overwogen:
“ Bij besluit van 12 maart 2004 hebben burgemeester en wethouders van Leiderdorp op grond van artikel 19, lid 3 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling van het bestemmingsplan C en D verleend voor een horecagelegenheid op de E met de volgende omschrijving:
a. een petit restaurant: Eetgelegenheid met beperkte kaart (“lunchkaart”) primair gericht op bezoekers van de woonboulevard, bezoekers en personeel van het bedrijfsterrein c.q. aangrenzend schoolterrein (ROC), secundair op omwonenden, al dan niet met terras;
b. een cateringbedrijf met afhaalbalie: Bedrijf gericht op het verstrekken van maaltijden aan bedrijven of instellingen, niet rechtstreeks aan de consument;
c. afhaalbalie: Afhaalbalie ter verstrekking van lunchmaaltijden en snacks, primair gericht op bezoekers van de woonboulevard, bezoekers en personeel van het bedrijfsterrein c.q. aangrenzend schoolterrein (ROC), secundair op omwonenden.
Tegen deze vrijstelling of de voorwaarden waaronder deze vrijstelling is verleend is geen bezwaar gemaakt. De vrijstelling is derhalve rechtens onaantastbaar geworden.
Voor het bepalen of een inrichting hoogdrempelig dan wel laagdrempelig is moet het volgens het bestemmingsplan toegestane gebruik van de inrichting als basis dienen. Gezien de omschrijving in het vrijstellingenbesluit mag de horecagelegenheid (…) geëxploiteerd worden als petit restaurant.
Volgens de Memorie van Toelichting (Mvt, 25 727, p. 22-23) met betrekking tot artikel 30c van de Wet op de Kansspelen wordt voor wat betreft het begrip laagdrempelig aansluiting gezocht bij de jurisprudentie van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven. Hieruit blijkt, aldus de Memorie van Toelichting, dat een inrichting in ieder geval als laagdrempelig moet worden aangemerkt indien het een lunchroom of een petit restaurant betreft.
Op grond van artikel 30e, lid 1 onder a van de Wet op de Kansspelen moet een vergunning worden geweigerd indien door het verlenen van een vergunning wordt afgeweken van het bij of krachtens artikel 30c van de Wet op de Kansspelen bepaalde. Gezien het imperatieve karakter van artikel 30e, lid 1 onder a van deze wet, is de gevraagde vergunning dan ook terecht geweigerd. In het primaire besluit is als weigeringsgrond abusievelijk artikel 30c, lid 2 aanhef en onder a van de Wet op de Kansspelen genoemd.”
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft, samengevat, onder meer het volgende aangevoerd.
Verweerder heeft ten onrechte nagelaten artikel 30c, vierde lid, van de Wet toe te passen. Het Grand Café voldoet aan alle voorwaarden. Het is een besloten horecalokaliteit, de leeftijdsgrens is achttien jaar, er vinden geen andere zelfstandige activiteiten plaats en de openingstijden verschilt van de openingstijd van de snackbar. Voorts is het Grand Café op een bedrijventerrein gelegen dat slechts per auto bereikbaar is en bestaan de bezoekers van het Grand Café dan ook voornamelijk uit winkelend publiek of personeel van de omliggende bouwmarkten die na winkelsluiting het café bezoeken.
In de behandeling van de aanvraag en in de bezwaarfase zijn deze gegevens niet meegewogen. Nu er geen onderzoek naar de feitelijke situatie van de inrichting heeft plaatsgevonden, is zowel het primaire besluit als de beslissing op bezwaar onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen.
5. De beoordeling van het geschil
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat voor de vraag of een inrichting hoog- of laagdrempelig is, het volgens het bestemmingsplan toegestane gebruik van de inrichting als basis moet dienen.
Het College deelt dit standpunt niet. Of een inrichting hoog- of laagdrempelig is, dient te worden beoordeeld aan de hand van de criteria zoals neergelegd in artikel 30, onder d en e, van de Wet. Of aan deze criteria is voldaan, dient te worden beoordeeld op basis van de feitelijke situatie en exploitatie van de inrichting. Het volgens het bestemmingsplan toegestane gebruik van de inrichting is aldus niet beslissend. Het College merkt hierbij nog op dat de handhaving van de door b&w verleende vrijstelling voor onderhavige inrichting op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in onderhavige procedure niet aan de orde is.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond dient te worden verklaard en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 30, onder d en e, van de Wet dient te worden vernietigd. Verweerder zal opnieuw op het bezwaar van appellant dienen te beslissen. Alvorens op dit bezwaar te beslissen, zal verweerder aan de hand van de feitelijke situatie en de exploitatie van de inrichting - de inrichting bestaat blijkens de vergunning op grond van de Drank- en Horecawet uit het Grand Café (op de begane grond), de ‘vergaderruimte’ (op de eerste verdieping) en het terras - moeten beoordelen of aan de criteria van artikel 30, onder d, van de Wet is voldaan.
Het College acht ten slotte termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 31 augustus 2004;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de kosten van de procedure welke aan de zijde van appellant worden vastgesteld op € 644,--
(zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de gemeente Leiderdorp;
- bepaalt dat de gemeente Leiderdorp aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,-- (zegge:
honderdzesendertig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2005.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. M.H. Vazquez Muñoz