5. De beoordeling van het geschil
5.1 Bij de door verweerder genoemde uitspraak van 1 maart 2002 heeft het College een beroep van de maatschap C en A te B tegen een besluit van verweerder van 13 juni 2001 ongegrond verklaard. In die zaak, die betrekking had op een aanvraag om steun voor het jaar 1998, was door de maatschap aangevoerd dat het perceel met volgnummer 6 in 1987 met maïs was beteeld. Het College heeft deze stelling niet bewezen geacht.
De onderhavige zaak heeft betrekking op hetzelfde perceel, dat in de aanvraag van appellant volgnummer 14 heeft gekregen. Het College acht het juist dat verweerder het bezwaar van appellant bij het bestreden besluit niet reeds onder verwijzing naar de uitspraak van 1 maart 2002 heeft afgewezen, maar dat hij op de inhoud van de bezwaren is ingegaan. Behalve het feit dat sprake is van een andere appellant (A in plaats van de maatschap), is daarbij van belang dat de aanvraag betrekking heeft op steun voor een ander jaar (2003 in plaats van 1998) en dat de thans aangevoerde argumenten de situatie in een ander jaar (1991 in plaats van 1987) betreffen.
5.2 Ingevolge artikel 1 van de Regeling wordt – voor zover hier van belang - onder akkerland verstaan het geheel van tot het bedrijf behorende grond met uitzondering van grond die gedurende de achtereenvolgende kalenderjaren 1987 tot en met 1991 als blijvend grasland in gebruik was.
In geschil is of verweerder zijn standpunt dat perceel 14 in 1991 niet in gebruik is geweest als akkerland, heeft kunnen baseren op beelden van satellietwaarnemingen die in dat jaar van genoemd perceel zijn gedaan.
Dienaangaande overweegt het College het volgende.
5.3 Appellant heeft in algemene zin gesteld dat verweerder zich niet op satellietbeelden mag baseren, omdat deze geen volmaakt bewijs leveren. Dienaangaande overweegt het College dat het, gelet op de door verweerder gegeven uiteenzetting met betrekking tot de gebruikte satellietbeelden en de toelichting die Honig heeft gegeven op de door GeoRas gehanteerde interpretatiemethoden, in hetgeen door appellant is aangevoerd geen aanleiding kan vinden voor twijfel aan de betrouwbaarheid en nauwkeurigheid van de opnamen en de daaraan door GeoRas gegeven geofysische uitleg. Wat betreft perceel 14 is het College op grond van de door Honig gegeven toelichting op met name het satellietbeeld van 2 september 1991 van oordeel dat daaruit kan worden opgemaakt dat het perceel niet aan de definitie akkerland voldoet.
5.4 Zoals het College reeds meerdere malen heeft overwogen, kan, als uit een satellietbeeld kan worden opgemaakt dat een bepaald perceel niet aan de definitie akkerland voldoet, slechts concreet en overtuigend tegenbewijs ertoe leiden dat zo'n perceel niettemin voor akkerbouwsteun in aanmerking kan worden gebracht. Daarbij zal de aannemelijkheid van de uit de satellietbeelden getrokken conclusies moeten worden afgewogen tegen de kracht van het door de aanvrager aangevoerde bewijs, waarbij geen vorm van bewijsmateriaal op voorhand kan worden uitgesloten. Het bewijs van een ander gebruik dan uit de satellietbeelden wordt afgeleid, kan in beginsel alleen per perceel geleverd worden.
Appellant heeft onder overlegging van diverse stukken aangevoerd dat het perceel 14 in 1991 met maïs beteeld is geweest.
Naar het oordeel van het College heeft verweerder op goede gronden gemeend dat deze stukken geen tegenbewijs leveren aangezien zij niet ondubbelzinnig aan perceel 14 kunnen worden gerelateerd. Het College overweegt in dit verband dat het niet op de weg van verweerder ligt om aannemelijk te maken dat de maïs op een ander perceel zou zijn geteeld, maar op de weg van appellant om aan te tonen dat dit op perceel 14 is gebeurd.
5.7 Ook het rapport van Synoptics van 13 december 2004 leidt niet tot een ander oordeel. De conclusies in het rapport dat de oogst van maïs in Nederland geschiedt vanaf de derde week van augustus, dat na de oogst de aanwezige onkruiden snel verder kunnen groeien en het veld bedekken en dat een met onkruid bedekt veld er op een satellietbeeld hetzelfde kan uitzien als grasland (en ook als zodanig wordt geclassificeerd zonder voorkennis van het geoogste gewas), acht het College te vaag om in deze zaak als tegenbewijs te kunnen dienen. Daartoe overweegt het College dat Synoptics niet heeft gesteld dat het beeld van perceel 14 van 2 september 1991, dat ook door haarzelf tot de classificatie grasland heeft geleid, met voorkennis van het gewas maïs als beweerdelijk eerder geoogst, inderdaad tot een classificatie als met onkruid bedekt zou kunnen leiden. Het College overweegt voorts dat appellant niet met zoveel woorden heeft gesteld dat de maïs op het betreffende perceel reeds in augustus 1991 zou zijn geoogst; iedere aanwijzing dienaangaande ontbreekt in het dossier, terwijl – zoals Honig terecht heeft opgemerkt – daartegen pleit dat op andere percelen op 2 september 1991 nog wel maïs op het veld stond. Bovendien heeft Honig ter zitting als zijn stellig oordeel uitgesproken dat zelfs bij een vroege oogst van maïs het beeld op 2 september 1991 anders zou zijn geweest dan op het satellietbeeld is te zien; het onkruid zou nog nauwelijks zichtbaar moeten zijn en het beeld zou zeker geen gesloten grasdelen kunnen vertonen.
5.8 Hetgeen hiervoor is overwogen, leidt tot de slotsom dat appellant er niet in is geslaagd te voldoen aan de op hem liggende bewijslast dat perceel 14 in 1991 met maïs beteeld is geweest. Het beroep is daarom ongegrond.
5.9 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.