ECLI:NL:CBB:2005:AS4444

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/1311
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting van klassieke veredeling van speur- en ontwikkelingswerk onder de Wet vermindering afdracht loonbelasting

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 januari 2005 uitspraak gedaan in het geschil tussen Beekenkamp Ornamentals B.V. en de Minister van Economische Zaken. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een S&O-verklaring op basis van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. Beekenkamp had een aanvraag ingediend voor een project gericht op de ontwikkeling van nieuwe gewassen en rassen, maar de aanvraag werd afgewezen omdat de werkzaamheden volgens de Afbakeningsregeling niet als speur- en ontwikkelingswerk konden worden aangemerkt. De Afbakeningsregeling sluit klassieke veredeling uit van S&O-werkzaamheden, ongeacht de specifieke kenmerken van het project. Beekenkamp voerde aan dat haar activiteiten niet routinematig waren en dat er een hoge mate van technische onzekerheid bestond, maar het College oordeelde dat deze argumenten niet opgingen, aangezien de werkzaamheden onder de definitie van klassieke veredeling vielen. Het College bevestigde dat de wijzigingen in de Afbakeningsregeling ook van toepassing waren op reeds ingediende aanvragen en dat er geen strijd was met de rechtszekerheid. De conclusie was dat het beroep ongegrond werd verklaard, en de afwijzing van de S&O-verklaring werd gehandhaafd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 03/1311 19 januari 2005
27000 Wet vermindering afdracht loonbelasting
en premie volksverzekeringen
Uitspraak in de zaak van:
Beekenkamp Ornamentals B.V., te Maasdijk, appellante,
gemachtigde: Th.N.A. Rutten, directeur van appellante,
tegen
de Minister van Economische Zaken, te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr. R.E. Groenewold , werkzaam bij verweerders agentschap SenterNovem.
1. De procedure
Op 22 oktober 2003 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 12 september 2003.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag om een S&O-verklaring als bedoeld in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen.
Op 9 december 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 18 december 2003 heeft appellante haar beroepschrift aangevuld.
Op 8 december 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen hun standpunten hebben toegelicht. Voor verweerder was tevens aanwezig mr. ing. R.J.J. Wijnands, werkzaam bij Senter.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De artikelen 1 en 24 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: de Wva) luiden, voorzover hier van belang, als volgt:
"Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
n. speur- en ontwikkelingswerk: door een S&O-inhoudingsplichtige, dan wel een S&O-belastingplichtige, systematisch georganiseerde en in Nederland verrichte werkzaamheden, direct en uitsluitend gericht op technisch-wetenschappelijk onderzoek of de ontwikkeling van voor de S&O-inhoudingsplichtige onderscheidenlijk de S&O-belastingplichtige technisch
nieuwe:
1°. fysieke producten;
2°. onderdelen van fysieke producten;
3°. fysieke productieprocessen;
4°. onderdelen van fysieke productieprocessen;
5°. programmatuur of
6°. onderdelen van programmatuur;
(…)
q. S&O-verklaring: de door Onze Minister van Economische Zaken op de voet van artikel 24 aan een S&O-inhoudingsplichtige of een S&O-belastingplichtige afgegeven verklaring betreffende speur- en ontwikkelingswerk.
(…)
3. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel n, wordt niet tot speur- en ontwikkelingswerk gerekend:
(…)
c. door Onze Minister van Economische Zaken bij ministeriële regeling aangewezen andere werkzaamheden.
(…)
Artikel 24
1. Aan een S&O-inhoudingsplichtige die voornemens is in een kalenderjaar speur- en ontwikkelingswerk te verrichten geeft Onze Minister van Economische Zaken op verzoek een S&O-verklaring af. (…).
(…)."
Op grond van artikel 1, derde lid, van de Wva heeft verweerder de Afbakeningsregeling speur- en ontwikkelingswerk 1997 vastgesteld (Stcrt. 1996, 248, hierna: Afbakeningsregeling). Artikel 1 van de Afbakeningsregeling luidde tot 14 december 2002, voorzover hier van belang, als volgt:
"Tot speur- en ontwikkelingswerk worden niet gerekend:
(…)
m. vermeerdering van land- en tuinbouwproducten, tenzij het vermeerdering betreft uitsluitend ten behoeve van de veredeling;
(…)."
Bij Regeling van 6 december 2002 (Stcrt. 2002, 240, hierna: Wijzigingsregeling) is de Afbakeningsregeling met ingang van 14 december 2002 gewijzigd, waarna onderdeel m. van artikel 1 als volgt luidde:
"m. werkzaamheden met betrekking tot klassieke veredeling gericht op planten of dieren, alsmede werkzaamheden met betrekking tot dierfokkerij;"
De toelichting bij de Wijzigingsregeling vermeldt hierover onder meer het volgende:
"Activiteiten die tot klassieke veredeling worden gerekend zijn onder meer:
het zoeken, verzamelen en bepalen van geniteurs, het opstellen van kruisingsschema's, het kruisen, de selectie, het geschikt maken van planten voor veredeling, gewasverzorging, het inrichten en onderhouden van de veredelingsomgeving en de vermeerdering."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft op 28 november 2002 bij Senter een aanvraag ingediend om een S&O-verklaring voor een project dat daarbij onder meer als volgt is aangeduid:
"Projecttitel : Onderzoek naar nieuwe gewassen en rassen
Type project : Ontwikkelingsproject
(…)
Start/einddatum : 01-01-2002 t/m 31-12-2003
(…)
Omschrijving:
Ontwikkelen en selecteren van nieuwe gewassen en rassen welke beter passen binnen de toekomste behoeften van de glassierteeltproductie in Nederland, met het oog op de eisen van het MPS (Milieu Project Siergewassen) t.a.v. lage energiebehoeften, geringe gewasbeschermingsmiddelen behoefte.
Het doel is om tot nieuwe potplantenrassen te komen met een uitgebreide toegevoegde waarde voor de teler, de handel en de consument. Het huidige assortiment komt niet meer voldoende tegemoet aan de steeds veranderende eisen van de keten.
Dit project loopt al enige jaren op ons bedrijf en wordt nu verder uitgebreid n.a.v. de aangescherpte MPS richtlijnen."
- Bij besluit van 24 januari 2003 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen op de grond dat de werkzaamheden waarop de aanvraag ziet, ingevolge artikel 1, aanhef en onderdeel m., van de Afbakeningsregeling niet tot speur- en ontwikkelingswerk worden gerekend.
- Bij brief van 13 februari 2003, aangevuld bij brief van 28 februari 2003, heeft appellante tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
- Bij brief van 19 juni 2003 heeft verweerder bepaalde vragen gesteld.
- Bij telefax van 3 juli 2003 heeft appellante onder meer het volgende geantwoord:
"Het betreft hier technisch-wetenschappelijk onderzoek en tevens de ontwikkeling van technisch nieuwe fysieke producten.
Het technisch wetenschappelijk onderzoek bestaat uit het volgende:
aangezien er in Nederland niet of nauwelijks in de gewassen Astilbe, Lobelia, Salvia, Veronica, Scuttelaria, Penstemon, Phlox, Leucanthemum, Gaillardia, Rudbeckia, Saxifraga, Echinacea, Campanula, Aster en Peperomia veredeld wordt, dient een geheel nieuwe methode opgesteld te worden. Het is niet bekend of planten binnen 1 gewas kruisbaar zijn en hoe ze kruisbaar zijn en hoe ze reageren onder bepaalde omstandigheden. Daarbij moet gedacht worden aan de volgende zaken:
- wanneer bloeien de soorten en rassen van een bepaald gewas? valt de bloei te induceren?
- wanneer (wat voor tijdstip van de dag, welk tijdvak in het jaar) kunnen de gewassen het beste gekruist worden?
- welke kenmerken komen binnen het gewas voor?
- hoe kunnen deze kenmerken het best gemeten worden
De technisch nieuwe fysieke produkten zijn uiteraard de veredelingsprodukten: rassen met 'nieuwe' kenmerken, die nog niet in de cultuur zijnde rassen voorkomen, of niet in één en hetzelfde ras voorkomen.
Als bekend is, wanneer soorten en rassen van een bepaald gewas bloeien, kan niet alleen gerichter gekruist worden (door de teelt zo te plannen dat alles tegelijk bloeit), maar is ook bekend welke rassen naast elkaar geteeld kunnen worden.
Als bekend is, of bloei bij potplanten te induceren valt en hoe, valt een produkt geschikt te maken voor programmeerbare teelt, mogelijk zelfs jaarrondteelt (denk daarbij aan het gewas chrysant, dat dankzij veredeling en onderzoek uitgroeide tot een jaarrond te telen gewas in plaats van een najaarsbloeier)."
- Appellante is op 16 juli 2003 ter zake van haar bezwaar gehoord.
- Overeenkomstig hetgeen bij die hoorzitting is besproken, heeft verweerder bij brief van 4 augustus 2003 aanvullende informatie gevraagd.
- Appellante heeft hierop bij telefax van 19 augustus 2003 onder meer als volgt geantwoord:
"De onderzoeksvraag is: waarom gaan bij een partij planten van één en hetzelfde soort, die een volkomen gelijk milieu hebben, toch individuen bloeien zonder kou?
Het nieuwe concept is dat deze bloeiïnductie zonder kou berust op genetische verschillen.
Om dit te onderzoeken worden selecties gemaakt van planten die bloeien zonder kou en planten die kou nodig hebben voor de bloei en beoordeeld op het opnieuw in bloei komen zonder kou. Op deze wijze wordt nagegaan of deze eigenschap genetisch bepaald wordt of door het milieu bepaald wordt. De kennis wordt opgedaan door onderzoek dat door ons zelf wordt uitgevoerd.
Het onbekende werkingsprincipe, waarin wij inzicht willen verkrijgen, is in hoeverre deze eigenschap genetisch wordt bepaald en of deze eigenschap daarmee ook erfelijk is. (…)
Hierdoor kunnen nieuwe eenjarige rassen ontwikkeld worden.
(…)
Voor de gewassen Salvia, Scuttelaria, Phlox, Rudbeckia, Echinacea, Campanula en Peperomia zijn geen of slechts enkele soortkruisingen bekend. De genetische achtergrond van deze kruisingsprodukten is in geen van de gevallen bekend.
De onderzoeksvraag hierbij is: zijn er soortkruisingen binnen deze species te maken? (…)
Het onbekende werkingsprincipe hierbij is of bij de soorten bloei te induceren valt.
(…)
Tussen de verschillende soorten binnen een gewas bestaat een grote variatie in het vermogen ten aanzien van de geschiktheid om bij lagere temperaturen toch evenveel plantmateriaal te produceren als bij de gangbare teelttemperatuur en teeltduur.
Door rassen en soorten bij verschillende temperatuur te telen en te meten, krijgen we een indruk van de temperatuurafhankelijkheid.
Door vervolgens kruisingen te maken en daarna weer bij verschillende temperaturen te telen, krijgen we mogelijk een indruk van hoe deze eigenschappen overerven.
De kennis wordt uitsluitend opgedaan door zelf onderzoek te doen.
Het onbekende werkingsprincipe is of de produktie van de gekozen sierteeltgewassen afhangt van de temperatuur.
Wanneer hierin inzicht is verkregen, kunnen nieuwe rassen of selecties gemaakt worden die ook bij een wat lagere temperatuur nog voldoende produceren.
Hiermee kunnen tuinders bij een lagere temperatuur telen en zo veel energie besparen.
In een aantal gewassen zorgen ziekten voor grote problemen tijdens de teelt. Zo is Scuttelaria gevoelig voor rot, Aster gevoelig voor meeldauw en Campanula gevoelig voor wortelaaltjes, sclerotinia en bladrollers.
De vraag is, of er verschillen tussen rassen en soorten bestaan voor gevoeligheid voor deze ziekten. De nieuwe theorie is dat doordat er genetische verschillen tussen soorten bestaan, er ook verschillen in vatbaarheid bestaan. Om deze verschillen boven water te krijgen dient een goede toetsmethode opgezet te worden.
(…)
Welke temperatuur, luchtvochtigheid, concentratie schimmel/ bacterie en dergelijke zal proefondervindelijk vastgesteld moeten worden. De technisch nieuwe fysieke produkten zijn resistente rassen."
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
"Ten aanzien van de stelling dat uw aanvraag beoordeeld dient te worden op grond van de ten tijde van indiening geldende Afbakeningsregeling en niet volgens de later gewijzigde Afbakeningsregeling, overweeg ik als volgt.
Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder c, van de Wet ben ik bevoegd de Afbakeningsregeling vast te stellen en te wijzigen. De wijzigingen zijn met name het gevolg van een evaluatie van de WBSO, waaruit een aanscherping van de afbakening van speur- en ontwikkelingswerk is voortgekomen. Ik heb door deze wijziging de grenzen beter willen aangeven. (…)
De wijzigingen zijn op 12 december 2002 gepubliceerd en op 14 december 2002 in werking getreden en gelden voor alle aanvragen met betrekking tot het jaar 2003. De toelichting op de gewijzigde Afbakeningsregeling vermeldt uitdrukkelijk dat de wijzigingen ook gelden voor aanvragen die reeds waren ingediend bij de inwerkingtreding van de regeling. (…)
(…)
De gewijzigde Afbakeningsregeling is op 12 december 2002, dus na het sluiten van de indieningstermijn, in de Staatscourant gepubliceerd, echter voordien zijn er al diverse aankondigingen geweest van de op handen zijnde wijzigingen.
(…)
Onder klassieke plantenveredeling moet worden verstaan het via de weg van kruisen en selecteren trachten een nieuw ras te ontwikkelen. In de toelichting op de Afbakeningsregeling heb ik een aantal werkzaamheden opgesomd die tot klassieke veredeling worden gerekend. Bij deze kruising en selectie wordt steeds vaker gebruik gemaakt van moderne fysische, chemische en biochemische (bijv. DNA merkertechnologie) technieken. Deze technieken kunnen het veredelingstraject verbeteren en versnellen. Het toepassen van deze technieken wijzigt echter niet de wijze waarop de genetische verandering tot stand is gebracht. Bovendien worden deze technieken steeds vaker toegepast omdat deze beter toegankelijk worden door publicaties en bijvoorbeeld de aankoop van deze technieken. Het veredelingstraject en de daarbij behorende werkzaamheden blijven dan nog steeds aan te merken als klassieke veredeling.
Klassieke veredeling houdt niet in dat er gebruik wordt gemaakt van ouderwetse technieken, er kan ook gebruik worden gemaakt van innovatieve hulpmiddelen/technieken. Dit geldt voor elke sector. Ook binnen de werktuigbouw kan bijvoorbeeld standaardengineering plaats vinden m.b.v. hoogwaardige ICT producten. In beide gevallen worden de werkzaamheden niet als S&O aangemerkt.
Werkzaamheden met betrekking tot de ontwikkeling van producten, processen of programmatuur die gebruikt kunnen worden bij veredeling, kunnen als S&O aangemerkt worden voorzover zij voldoen aan de criteria uit de wet en de Afbakeningsregeling voor technisch wetenschappelijk onderzoek of ontwikkelingswerk. Deze werkzaamheden zullen zelfstandig aan de S&O-definitie worden getoetst.
(…)
De werkzaamheden die u noemt in uw project Onderzoek naar nieuwe gewassen en rassen zijn aan te merken als werkzaamheden met betrekking tot klassieke veredeling. In uw bezwaarschrift heb ik geen feiten of argumenten aangetroffen die mijn standpunt ten opzichte van uw aanvraag hebben veranderd. (…) "
Verweerder heeft ter zitting het volgende verweer gevoerd:
"Alle activiteiten die betrekking hebben op klassieke veredeling zijn met de tekst van de Afbakeningsregeling uitgesloten, dus zowel ontwikkeling als technisch wetenschappelijk onderzoek. In haar bezwaarschrift van 28 februari 2003 vermeldt verzoekster door midel van 'toegepaste veredeling' een aantal gewassen als potplantgewassen geschikt te gaan maken. Blijkens de beantwoording van een aantal hieromtrent gestelde vragen tijdens de bezwaarprocedure gaat het hier om klassieke veredeling. Op een tweetal aspecten is Senter toentertijd nader ingegaan (zie de brief van 19 juni 2003). De beantwoording van de vragen hieromtrent was zodanig dat ook de activiteiten op deze aspecten gericht waren op klassieke veredeling. daarom is ook op het bezwaarschrift afwijzend beslist.
In haar beroepschrift draagt verzoekster argumenten aan waarom haar activiteiten niet routinematig zouden zijn en dat haar activiteiten gepaard gaan met een hoge mate van technische onzekerheid. In zijn algemeenheid kunnen deze aspecten meewegen bij de beoordeling van aangevraagd speur- en ontwikkelingswerk (S&O). Zo niet echter indien de activiteiten betrekking hebben op klassieke veredeling. Door middel van de Afbakeningsregeling zijn deze activiteiten uitgesloten van S&O, ongeacht de specifieke kenmerken en doelstelling van het project waarbinnen de activiteiten worden uitgevoerd. Op verzoeksters bezwaarschrift is dan ook niet afwijzend beslist omdat haar eigen activiteiten routinematig zouden zijn, doch op grond van de bepalingen van de Afbakeningsregeling die de betreffende activiteiten uitsluiten van S&O."
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft bij haar beroepschrift onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd:
Voor mijn eerste argument verwijs ik naar het beroepschrift zoals door mr. G.J.I.M. Seelen van Geelkerken & Linskens Advocaten te Leiden op 10 september jl. bij uw college in de zaak met nummer AWB 03/1107 S2 ingediend.
De inhoud van de in voornoemde zaak aangevoerde beroepsgronden, te weten om de bestreden beschikking te vernietigen primair vanwege onverbindheid van het besluit tot Wijziging Afbakeningsregeling speur- en ontwikkelingswerk 1997 van 6 december 2002 (…) dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. Ik verzoek uw college om eerst in de zaak met nummer AWB 03/1107 S2 uitspraak te doen (en derhalve om betreffende zaak als proefproces aan te merken) alvorens in onderhavige zaak ons uitstel te verlenen voor het indienen van eventuele nadere beroepsgronden.
(…)
In ons eerste bezwaarschrift en in de mondelinge toelichting gegeven tijdens de hoorzittting bij Senter hebben wij proberen duidelijk te maken dat er in ons project Onderzoek naar nieuwe gewassen en rassen wel degelijk sprake is van technisch vernieuwend wetenschappelijk onderzoek. Dit moet uiteindelijk leiden tot technisch nieuwe producten, waarbij tevens sprake kan zijn van nieuwe productieprocessen.
De in ons Onderzoekproject genoemde nieuwe gewassen zijn (nog) relatief van kleine betekenis in de Nederlandse markt omdat er nog geen of weinig onderzoek naar gedaan is. In tegenstelling tot onderzoek bij belangrijkere producten kunnen wij derhalve geen gebruik maken van reeds door onderzoeksinstellingen, o.a. P.R.I. verkregen onderzoeksresultaten. Ons project is derhalve aan te merken als baanbrekend in dit opzicht voor de Nederlands sierteelt.
Ik mag hierbij verwijzen naar bijgaande publicatie over Campanula's uit het Vakblad voor de Bloemisterij van week 40 van dit jaar.
Bij ons Onderzoeksproject stellen wij eerst de aard, intensiteit en voorspelbaarheid van bepaalde reacties van de planten vast, waarna wij d.m.v. vernieuwend technisch onderzoek inzicht in de achtergrond van deze nog onbekende werkingsprincipes verkrijgen waarna wij oplossingen kunnen vinden om deze reacties in een door ons gewenste richting te beinvloeden, zodat hieruit voor de Nederlandse sierteelt nieuwe gewassen en rassen ontstaan. Ons project is duidelijk procesmatig gericht en omvat voor de betreffende gewassen technisch nieuwe ontwikkelingen in het gehele traject van genetica verkrijging, wetenschappelijke kennis en inzicht verwerving, veredeling, selectie en uiteindelijk het productieproces. Omdat ons onderzoek zich voornamelijk richt op voor de Nederlandse sierteelt relatief nieuwe gewassen waarvoor nog weinig producttechnische en markt informatie beschikbaar is, bevat dit project voor ons een aanzienlijke mate van risico en onzekerheid. Onze bevindingen tot nu toe bewijzen dat deze gewassen duidelijk niet routinematig te veredelen zijn, zodat het project derhalve voor ons een hoge graad van technische en financiele onzekerheid bevat."
5. De beoordeling van het geschil
5.1.1 Hetgeen appellante onder verwijzing naar zaak AWB 03/1107 heeft aangevoerd stelt het College voor de vraag of artikel 1, onderdeel m, gelezen in samenhang met de aanhef, van de Afbakeningsregeling zoals dit luidde van 14 december 2002 tot en met 31 december 2003, onverbindend moet worden geacht.
Te dien aanzien overweegt het College dat genoemd onderdeel m een algemeen verbindend voorschrift geeft en dat volgens vaste jurisprudentie aan een algemeen verbindend voorschrift slechts verbindende kracht kan worden ontzegd, indien de door de betrokken regelgever gemaakte keuzen strijdig geacht moeten worden met een hogere - algemeen verbindende - regeling, dan wel indien met inachtneming van de beoordelingsvrijheid van de regelgever en derhalve met terughoudendheid toetsend geoordeeld moet worden dat de voorschriften een toetsing aan algemene rechtsbeginselen niet kunnen doorstaan. Meer in het bijzonder zou van dit laatste sprake kunnen zijn in het geval van willekeur, in dier voege dat de regelgever, in aanmerking genomen de belangen die hem ten tijde van het totstandbrengen van de voorschriften bekend waren of bekend konden zijn, niet in redelijkheid tot de vaststelling daarvan heeft kunnen komen.
5.1.2 Ten eerste is het uitsluiten van klassieke veredelingswerkzaamheden van de Wva naar het oordeel van het College niet in strijd met het bepaalde in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder n, Wva. Hiertoe overweegt het College, overeenkomstig hetgeen is overwogen in zijn uitspraak van 28 mei 2004 in zaak AWB 03/1107, het volgende.
Bij artikel 1, derde lid, aanhef en onder c, Wva is aan verweerder de bevoegdheid verleend om werkzaamheden aan te wijzen die niet tot speur- en ontwikkelingswerk worden gerekend. Niet valt in te zien dat verweerder door gebruikmaking van deze wettelijke bevoegdheid, in het bijzonder door de aanwijzing van werkzaamheden met betrekking tot klassieke veredeling gericht op planten, in strijd met artikel 1, eerste lid, aanhef en onder n, Wva heeft gehandeld.
Artikel 1, derde lid, aanhef en onder c, Wva biedt immers geen enkel aanknopingspunt om aan te nemen dat verweerder bij de gebruikmaking van zijn bevoegdheid om werkzaamheden aan te wijzen, wordt beperkt door de in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder n, Wva neergelegde definitie van speur- en ontwikkelingswerk. Anders dan appellante kennelijk meent, wordt in de Afbakeningsregeling de definitie van speur- en ontwikkelingswerk niet uitgewerkt, maar worden hierin werkzaamheden aangewezen die ongeacht aard en inhoud zijn uitgesloten van het speur- en ontwikkelingswerk waarvoor een S&O-verklaring kan worden afgegeven. De stelling dat klassieke veredelings-werkzaamheden wel degelijk onder de definitie van speur- en ontwikkelingswerk in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder n, Wva vallen, is hier dan ook niet relevant, omdat deze stelling niet kan afdoen aan de bevoegdheid van verweerder om deze werkzaamheden aan te wijzen als werkzaamheden die niet tot speur- en ontwikkelingswerk worden gerekend.
5.1.3 Ten tweede ziet het College geen grond voor het oordeel dat de Wijzigingsregeling wegens ontbreken van een overgangsmaatregel in strijd met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel tot stand is gekomen en om die reden onverbindend is.
Hiertoe overweegt het College, gelijk het heeft overwogen in zijn hiervoor genoemde uitspraak van 28 mei 2004, dat geen sprake is van willekeur in de zin dat verweerder bij afweging van enerzijds het belang, gemoeid met de voor 2003 voorziene bezuiniging, en anderzijds de individuele belangen van klassieke veredelaars, niet in redelijkheid tot vaststelling van artikel 1, aanhef en onder m, van de Afbakeningsregeling zou hebben kunnen komen. Dat de in artikel 24, derde lid, Wva neergelegde wettelijke aanvraagtermijn voor het kalenderjaar 2003 ten tijde van de inwerkingtreding van de Wijzigingsregeling reeds was verstreken en de (meeste) aanvragen bij de inwerkingtreding van de Wijzigingsregeling aldus al waren ingediend, en dat voor dezelfde werkzaamheden als waar het thans om gaat jarenlang S&O-verklaringen zijn afgegeven, leidt niet tot een ander oordeel. Het betreft hier immers geen omstandigheden waarmee voor het nog komende kalenderjaar 2003 rechtens te honoreren verwachtingen zijn gewekt en op grond waarvan het verweerder, mede gezien zijn eerdere aankondigingen daaromtrent, rechtens niet meer zou vrijstaan om voor het kalenderjaar 2003 in een algemeen verbindend voorschrift werkzaamheden met betrekking tot klassieke veredeling als werkzaamheden in de zin van artikel 1, derde lid, aanhef en onder c, Wva aan te wijzen.
5.2 Tussen partijen is voorts in geschil of het in geding zijnde project is te begrijpen onder "werkzaamheden met betrekking tot klassieke veredeling" in artikel 1, aanhef en onder m, van de Afbakeningsregeling en derhalve niet gerekend kan worden tot speur- en ontwikkelingswerk.
Appellante meent van niet en heeft daartoe ten eerste aangevoerd dat haar werkzaamheden gericht zijn op technisch nieuwe ontwikkelingen en uiteindelijk moeten leiden tot technisch nieuwe producten en productieprocessen, maar dat het beoogde resultaat technisch en financieel onzeker is.
Voorzover appellante daarmee heeft willen betogen dat haar werkzaamheden zijn te rekenen tot speur- en ontwikkelingswerk in de zin van artikel 1, eerste lid, onder n, Wva, kan dit betoog niet leiden tot het door haar beoogde doel. Immers, onverlet blijft dat zodanige werkzaamheden krachtens het derde lid van dit artikel kunnen worden uitgesloten van speur- en ontwikkelingswerk.
Appellante heeft voorts aangevoerd dat haar werkzaamheden zich niet beperken tot de veredeling, maar ook het daaraan voorafgaande traject van genetica- en kennisverwerving betreffen. Daarmee heeft appellante echter niet weerlegd dat zij haar werkzaamheden verricht met betrekking tot klassieke veredeling in de zin van de Afbakeningsregeling.
Dat appellantes werkzaamheden, naar zij heeft gesteld, niet routinematig van aard zijn, kan ten slotte evenmin leiden tot het door appellante beoogde doel, nu verweerder niet afwijzend heeft beslist omdat die werkzaamheden routinematig zouden zijn.
De conclusie moet zijn dat hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd, geen grond biedt voor het oordeel dat haar werkzaamheden zoals bij haar aanvraag omschreven en in bezwaar nader toegelicht, zodanig losstaand van klassieke veredeling moeten worden gezien, dat verweerder ten onrechte een S&O-verklaring op grond van artikel 1, aanhef en onder m, van de Afbakeningsregeling heeft geweigerd.
5.3 Uit het hiervoor overwogene volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.J. Kuiper, mr. E.J.M. Heijs en mr. F. Stuurop, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2005.
w.g. M.J. Kuiper w.g. M.S. Hoppener