ECLI:NL:CBB:2005:AS2005

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/1378
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve registratie van een schildersbedrijf door het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud

In deze zaak heeft de vennootschap onder firma D&K Onderhoud, gevestigd te Rotterdam, beroep ingesteld tegen een besluit van het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud. Dit besluit, genomen op 30 oktober 2003, verklaarde het bezwaar van appellante tegen een eerdere registratie van haar onderneming ambtshalve ongegrond. De registratie vond plaats op basis van de Wet op de bedrijfsorganisatie, die het hoofdbedrijfschap de bevoegdheid geeft om ondernemingen te registreren die onder de werkingssfeer van het instellingsbesluit vallen. Appellante had geen registratieformulier ingediend, ondanks herhaalde verzoeken van verweerder om informatie te verstrekken over haar bedrijfsactiviteiten.

Tijdens de zitting op 15 december 2004 heeft appellante betoogd dat zij als klein schildersbedrijf in de scheepvaartsector onterecht wordt gedwongen lid te worden van het hoofdbedrijfschap en dat de bijbehorende lidmaatschapskosten onredelijk zijn. Appellante verwees naar een publicatie die de gebrekkige werking van het bestuur van het hoofdbedrijfschap aanhaalt. Het College heeft echter vastgesteld dat de registratie van appellante op basis van artikel 6 van de registratieverordening rechtmatig was, aangezien zij geen registratieformulier had ingediend en haar activiteiten onder de werkingssfeer van het hoofdbedrijfschap vallen.

Het College oordeelde dat de economische situatie van appellante en haar kritiek op het bestuur van het hoofdbedrijfschap niet konden leiden tot een andere conclusie. De registratie was verplicht en het beroep van appellante werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. E.J.M. Heijs, met mr. J.M.W. van de Sande als griffier, op 5 januari 2005.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 03/1378 5 januari 2005
3110 Registratie
ambtshalve
Uitspraak in de zaak van:
de vennootschap onder firma D&K Onderhoud, te Rotterdam, appellante,
tegen
het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud, verweerder,
gemachtigde: mr. B.C. Westenbroek, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 10 november 2003, bij het College binnengekomen op 11 november 2003, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 30 oktober 2003.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 juni 2003, waarbij de onderneming van appellante ambtshalve is geregistreerd, ongegrond verklaard.
Bij brief van 10 december 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 15 december 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waar verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, is verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Wet op de bedrijfsorganisatie is, voorzover thans van belang, het volgende bepaald:
"Artikel 93
1. Het bestuur van een bedrijfslichaam maakt de verordeningen die het ter vervulling van de in artikel 71 omschreven taak nodig oordeelt ten aanzien van de onderwerpen, die krachtens het tweede lid door dat lichaam geregeld of nader geregeld kunnen worden.
2. Een bedrijfslichaam is, met inachtneming van de bij het instellingsbesluit terzake gestelde regels, bevoegd tot de regeling of nadere regeling van een of meer der volgende onderwerpen of onderdelen daarvan, (…) te weten:
a. registratie van ondernemingen en daarin werkzaam personeel, en - voorzover noodzakelijk voor de vervulling van de taak van het bedrijfslichaam - verstrekking van gegevens en inzage in boeken en bescheiden en bezichtiging van de onderneming;
(…) "
Bij Koninklijk Besluit van 5 juli 2002 is met ingang van 1 januari 2003 het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud ingesteld (hierna: het Instellingsbesluit). In artikel 2 van dat besluit is onder meer bepaald:
"1. Er is een Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud.
2. Het hoofdbedrijfschap is ingesteld voor de ondernemingen waarin wordt uitgeoefend:
a. het schilders- en afwerkingsbedrijf;
b. het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf.
(…) "
Op 22 april 2003 heeft het bestuur van het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud de "Verordening Registratie en inzage van boeken en bescheiden Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud" (hierna: de registratieverordening) vastgesteld. Deze verordening, die op 1 juni 2003 in werking is getreden, luidt, voorzover thans van belang:
"Artikel 2
Deze verordening is van toepassing op de ondernemers die een onderneming drijven waarin een in artikel 2 van het Instellingsbesluit Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud bedoeld bedrijf wordt uitgeoefend.
Artikel 3
1. Er is een register van ondernemingen, waarin gegevens worden opgenomen ten behoeve van de vervulling van de taak van het hoofdbedrijfschap.
Artikel 6
(…)
2. Indien geen of een onvolledig ingevuld registratieformulier is ingediend, is het hoofdbedrijfschap bevoegd de onderneming ambtshalve te registreren.
(…) "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Naar aanleiding van de bedrijfsomschrijving van de onderneming van appellante in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, die luidt: "Schildersbedrijf, alsmede het verrichten van scheeps- en industrieel onderhoud", heeft verweerder bij brieven van 7 april 2003 en 24 april 2003 een vragenformulier aan appellante gezonden met het verzoek deze ingevuld te retourneren. Deze vragenlijst heeft appellante niet ingevuld.
- Bij besluit van 2 juni 2003 heeft verweerder besloten om de onderneming van appellante ambtshalve te registreren.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 21 juni 2003 bezwaar gemaakt.
- Op 27 augustus 2003 is appellante over haar bezwaar gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat, mede gelet op hetgeen appellante hieromtrent ter hoorzitting heeft gesteld, de door haar in haar onderneming uitgevoerde feitelijke werkzaamheden – schilderwerkzaamheden op regiebasis – vallen onder de werkingssfeer van het Instellingsbesluit. Voorts heeft verweerder overwogen dat, om optimaal te waarborgen dat de kosten van de activiteiten en inspanningen van verweerder ten behoeve van de hele sector daadwerkelijk ook door de hele sector worden gedragen, de registratie van ondernemingen die onder het Instellingsbesluit vallen verplicht is. Dat appellante stelt niets te hebben aan de registratie van haar onderneming, kan aan het verplichte karakter daarvan niet afdoen.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van haar beroep aangevoerd dat zij, als klein schilders-/onderhoudsbedrijf dat actief is in de scheepvaartsector, in deze economisch moeilijke tijden ten onrechte wordt gedwongen om lid te worden van verweerder en op grond daarvan hoge lidmaatschapskosten te betalen. In dit verband wijst appellante er nog op dat uit een publicatie in de SchildersVakkrant blijkt, dat verweerder een gebrekkig functionerend bestuur heeft, onwillende onderhoudsbedrijven, en een werkorganisatie die haar afspraken niet nakomt.
5. De beoordeling van het geschil
Het College stelt vast dat verweerder appellantes onderneming met toepassing van artikel 6, tweede lid, van de registratieverordening ambtshalve heeft geregistreerd.
Tot een ambtshalve registratie kan worden overgegaan, indien de betrokken onderneming geen of een onvolledig ingevuld registratieformulier heeft ingediend, maar niettemin op grond van de beschikbare gegevens aannemelijk is dat het om een onderneming gaat waarvoor verweerder is ingesteld. Verweerder is ingevolge artikel 2, tweede lid, van het Instellingsbesluit ingesteld voor de ondernemingen waarin (onder meer) het schilders- en afwerkingsbedrijf wordt uitgeoefend.
Nu appellante geen registratieformulier heeft ingediend en erkent dat haar bedrijf, een in de scheepvaartsector actief schilders-/onderhoudsbedrijf, moet worden aangemerkt als een onderneming waarvoor verweerder is ingesteld, heeft verweerder tot ambtshalve registratie kunnen overgaan. Dat appellante kennelijk economisch moeilijke tijden doormaakt en verweerder naar haar oordeel gebrekkig functioneert, kan niet tot het oordeel leiden dat verweerder van registratie van appellantes onderneming had behoren af te zien.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. J.M.W. van de Sande als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2005.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. J.M.W. van de Sande