ECLI:NL:CBB:2004:AR8833

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/8
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugvordering slachtpremie op basis van Regeling dierlijke EG-premies

In deze zaak heeft de Maatschap A en B en C, appellante, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, dat betrekking heeft op de terugvordering van slachtpremie voor vijftien runderen. De appellante had op 2 januari 2004 beroep ingesteld tegen het besluit van 24 november 2003, waarin het bezwaar tegen een eerder besluit van 24 september 2003 ongegrond werd verklaard. Dit eerdere besluit betrof de terugvordering van reeds uitbetaalde slachtpremie op basis van de Regeling dierlijke EG-premies. De appellante had een deelnamemelding gedaan voor een nieuw UBN, maar deze was pas na de slachtmelding ontvangen door verweerder. De kern van het geschil was of de appellante recht had op de slachtpremie, ondanks het feit dat de deelnamemelding voor het nieuwe UBN niet tijdig was ingediend.

Tijdens de zitting op 18 augustus 2004 was de appellante niet aanwezig, maar verweerder heeft zijn standpunt toegelicht. Het College heeft vastgesteld dat de appellante niet voldaan had aan de voorwaarden voor de slachtpremie, omdat de deelnamemelding voor het nieuwe UBN niet vóór de slacht was ingediend. De appellante voerde aan dat zij op aanbeveling van de Gezondheidsdienst een nieuw UBN had aangevraagd en dat zij in de veronderstelling verkeerde dat registratie voldoende was. Het College oordeelde echter dat de appellante geacht werd de voorwaarden van de Regeling te kennen en dat het niet indienen van een nieuwe deelnamemelding leidde tot het niet kunnen aanvragen van slachtpremie.

Uiteindelijk heeft het College geoordeeld dat het beroep gegrond was en het bestreden besluit vernietigd diende te worden. Het College heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd bepaald dat het door appellante betaalde griffierecht vergoed diende te worden door de Staat.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 04/8 22 december 2004
5125 Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B en C, te D, appellante,
gemachtigde: A,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M.M.F. Lobles, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 2 januari 2004, bij het College binnengekomen op 5 januari 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 24 november 2003.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen verweerders besluit van 24 september 2003, strekkende tot terugvordering van reeds uitbetaalde slachtpremie op grond van de Regeling dierlijke EG-premies voor 15 runderen, ongegrond verklaard.
Bij brief van 4 maart 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 18 augustus 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij verweerder zijn standpunt heeft toegelicht bij monde van zijn gemachtigde. Appellante is met voorafgaand bericht niet verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 2342/1999 van de Commissie van 28 oktober 1999 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees met betrekking tot de premieregelingen (Pb. 1999, L281, blz. 30) luidt, voor zover hier van belang:
“ Artikel 34
Deelnamemelding
De lidstaat kan bepalen dat producenten die aanspraak willen maken op de premie voor een bepaald kalenderjaar, zich vóór of op het ogenblik van de indiening van de eerste aanvraag voor het betrokken kalenderjaar voor deelname moeten melden.
Wanneer de producent evenwel geen wijzigingen in zijn deelnamemelding aanbrengt, kan de lidstaat de eerder ingediende melding als geldig blijven beschouwen.”
De Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Regeling) luidt, voor zover hier en ten tijde van belang:
" Artikel 1.1
1. In deze regeling wordt verstaan onder:
(...)
hh. deelnamemelding: melding als bedoeld in artikel 34 van verordening 2342/1999;
(...)
Artikel 2.3
(...)
2. Terzake van het slachten of uitvoeren naar een derde land van een rund dat op de datum van de slacht, onderscheidenlijk uitvoer naar een derde land, blijkens de gegevens uit het I&R-systeem rund tenminste acht maanden
oud is, wordt op daartoe strekkende aanvraag overeenkomstig de bepalingen van deze regeling en verordeningen 1254/1999 en 2342/1999 aan producenten premie verstrekt.
Artikel 2.4a
1. Om voor premie als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, in aanmerking te komen dient de producent, onverminderd artikel 2.4b, een deelnamemelding in.
2. In de deelnamemelding verklaart de producent in ieder geval in aanmerking te willen komen voor premie, bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, alsmede dat terzake van het slachten van op zijn bedrijf gehouden runderen in een in Nederland gelegen abattoir de aanvraag voor premie namens deze producent door het betrokken abattoir wordt ingediend.
3. Indien zich wijzigingen voordoen in de door de producent op de deelnamemelding vermelde gegevens stelt hij LASER daarvan in kennis door middel van een nieuwe deelnamemelding, welke moet zijn ontvangen binnen veertien dagen nadat de desbetreffende wijziging is opgetreden.
Artikel 2.4b
1. De producent kan een aanvraag voor premie als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, uitsluitend indienen na ontvangst van diens deelnamemelding.
(...)
Artikel 4.6
Premie wordt de producent slechts verstrekt ten behoeve van runderen die:
a. op zijn bedrijf, blijkens het I&R-systeem rund gedurende de aanhoudperiode zijn aangehouden;
b. blijkens het I & R-systeem rund na afloop van de in onderdeel a genoemde periode binnen één maand worden geslacht in een abattoir waarvan de houder overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 een
bedrijfsregister bijhoudt of met het oog op slacht naar een andere lidstaat worden verzonden, dan wel binnen twee maanden in geval van uitvoer naar een derde land, en
c. overeenkomstig de bepalingen gesteld bij en krachtens verordening 1760/2000 zijn geïdentificeerd en geregistreerd.”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 29 december 1999 heeft verweerder van appellante een ingevuld en ondertekend deelnameformulier ontvangen voor deelname aan de slachtpremieregeling. Deze melding had betrekking op het UBN 0439080.
- Op 13 februari 2002 heeft verweerder van appellante een ingevuld en ondertekend deelnameformulier ontvangen. Deze melding had betrekking op het UBN 2496155.
- Bij besluit van 24 juni 2002 heeft verweerder, naar aanleiding van de namens appellante in het jaar 2001 ingediende aanvragen voor slachtpremie, voor vijftien runderen totaal €1174,50 aan slachtpremie toegekend.
- Bij besluit van 24 september 2003 heeft verweerder het besluit van 24 juni 2002 gecorrigeerd en de voor het jaar 2001 toegekende slachtpremie teruggevorderd.
- Op 10 oktober 2003 heeft appellante een bezwaarschrift ingediend.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder meer- samengevat- het volgende aangevoerd.
De reden waarom de over het jaar 2001 voor 15 geslachte runderen reeds toegekende slachtpremie wordt teruggevorderd is dat ten tijde van de slachtmelding van deze dieren door appellante geen deelnamemelding bij verweerder was ingediend voor het UBN 24961555. De deelnamemelding voor dit UBN is immers bij verweerders uitvoeringsdienst LASER pas op 13 februari 2002 ontvangen. Het bepaalde bij de artikelen 2.4a en 2.4b van de Regeling leidt vervolgens tot de conclusie dat- nu er geen deelnamemelding was ingediend voor UBN 2496155- het slachthuis niet gemachtigd was namens appellante over het jaar 2001 aanvragen voor slachtpremie in te dienen voor runderen afkomstig van het nieuwe UBN van appellante. Appellante heeft dus niet voldaan aan de voorwaarden om voor de betrokken 15 dieren slachtpremie te kunnen verkrijgen.
Het feit dat appellante in verband met de MKZ-crisis op instigatie van de gezondheidsdienst een nieuw UBN heeft aangevraagd en dat zij in de veronderstelling leefde dat registratie van dat nieuwe UBN voldoende was, kan haar niet baten. Appellante wordt immers geacht de voorwaarden voor deelneming aan de slachtpremieregeling te kennen. Daarenboven staat op het meldingsformulier en ook op de registratiebevestiging van de deelnamemelding duidelijk aangegeven dat bij een nieuw UBN een nieuwe aanvraag dient te worden ingediend. Niet valt verder in te zien dat, nu de Gezondheidsdienst- naar appellante stelt - ten tijde van de aanvraag van het nieuwe UBN nagelaten heeft appellante te informeren dat een nieuwe deelnamemelding voor de Regeling vereist was, bij appellante het vertrouwen is gewekt dat zij geen nieuwe aanvraag behoefde in te dienen.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van haar beroep- samengevat- het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Het nieuwe UBN nummer is aangevraagd op aanbeveling van de Gezondheidsdienst voor dieren. Ten onrechte is in dat kader door medewerkers van de Gezondheidsdienst nagelaten er op te wijzen dat ook een nieuwe deelnamemelding voor de slachtpremieregeling moest worden gedaan. Verder heeft ook het slachthuis nagelaten te waarschuwen dat een nieuwe melding noodzakelijk was. Verder mocht redelijkerwijs worden aangenomen dat registratie van het nieuwe UBN bij LASER wel voldoende zou zijn om ook met het nieuwe UBN aan de slachtpremieregeling deel te nemen.
Verweerders opvatting dat een aanvrager geacht moet worden de voorwaarden van de Regeling te kennen, is weinig reëel. Voor een producent is het immers ondoenlijk precies alle regels te kennen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt allereerst vast dat met het aanvragen van het nieuwe UBN 2496155 geen wijziging is gekomen in de feitelijke situatie op het bedrijf van appellante als producent. Verweerder heeft niet weersproken dat het bedrijf na de nieuwe deelnamemelding ongewijzigd is gebleven ten opzichte van het bedrijf zoals dat was aangemeld onder UBN 0439080.
5.2 Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar artikel 2.4b van de Regeling, op het standpunt dat het slachthuis niet gemachtigd is om namens een producent slachtpremie aan te vragen voor dieren die zijn afgevoerd van een bedrijf met een UBN, dat niet vóór de slacht door middel van een deelnamemelding bij LASER is aangemeld. Gevolg daarvan is dat de slachtmelding door het slachthuis aan het I&R, die tevens gezien moet worden als aanvraag voor slachtpremie, door verweerder niet als aanvraag aangemerkt kan worden. Het College merkt hierbij op dat verweerder overigens aanvankelijk de slachtmeldingen voor de hier in het geding zijnde vijftien runderen in 2001 wel als aanvraag in behandeling heeft genomen, gelet op het feit dat hij bij besluit van 24 juni 2002 de gevraagde slachtpremie heeft toegekend.
5.3 Het College deelt het op artikel 2.4b van de Regeling gebaseerde standpunt van verweerder niet en overweegt daartoe het volgende.
In artikel 2.4b van de Regeling is bepaald dat een producent een aanvraag voor premie als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, van de Regeling uitsluitend kan indienen na ontvangst van diens deelnamemelding.
Verweerder heeft, naar hij in het verweerschrift heeft vermeld, op 29 december 1999 van appellante een ingevuld en ondertekend deelnameformulier ontvangen. Op deze melding is het UBN 0439080 vermeld. Weliswaar heeft appellante begin 2001 een nieuw UBN 2496155 gekregen en heeft zij verweerder pas op 13 februari 2002 door middel van een nieuwe deelnamemelding van dit UBN in kennis gesteld, maar deze enkele omstandigheid kan niet tot de gevolgtrekking leiden dat de bewuste vijftien runderen niet voor slachtpremie in aanmerking komen.
Noch in artikel 2.4a, derde lid, noch in artikel 2.4b, eerste lid, van de Regeling is dit met zoveel woorden bepaald. Weliswaar is de producent op grond van de Regeling verplicht dergelijke wijzigingen aan LASER door te geven, maar het niet nakomen van die verplichting leidt niet automatisch tot het beëindigen van de deelname. Bedoelde gevolgtrekking volgt evenmin uit het systeem van de Regeling. In dit verband overweegt het College dat, hoewel verweerder heeft aangegeven dat in de praktijk de beoordeling van aanvragen voor slachtpremie plaats vindt op UBN-niveau, het belang van het UBN ter zake niet uit de Regeling zelf blijkt. De premieverstrekking en deelnamemelding vinden ingevolge de artikelen 2.3, tweede lid en 2.4a van de Regeling, zulks overeenkomstig de communautaire regelgeving, uitdrukkelijk op producent-niveau en niet op UBN-niveau plaats.
5.4 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond dient te worden verklaard en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 2.4b van de Regeling.
5.5 Het College is niet gebleken van kosten die met toepassing van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder op het bezwaar van appellante een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze
uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat het door appellante betaalde griffierecht ten bedrage van € 232.- (zegge: driehonderdentweeëndertig euro) door
de Staat aan haar wordt vergoed.
Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, mr. E.J.M. Heijs en mr. F.W. du Marchie Sarvaas in tegenwoordigheid van mr. W.F. Claessens als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 december 2004.
w.g. J.A. Hagen De griffier is verhinderd
deze uitspraak
te ondertekenen