5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College ziet zich in de eerste plaats voor de vraag gesteld of Fivestars in het onderhavige geding kan worden aangemerkt als een belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Ingevolge deze bepaling wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de verordening kan slechts voor één kansspelautomatenhal en een behendigheidsautomatenhal een vergunning worden verleend. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de verordening wordt een vergunning geweigerd indien het maximaal aantal af te geven vergunningen voor speelautomatenhallen is verleend. Aangezien Fivestars, evenals appellante, aanvragen heeft ingediend en zij aldus meedingt naar dezelfde vergunningen, kan zij naar het oordeel van het College als belanghebbende worden aangemerkt bij het thans in geding zijnde besluit tot handhaving van de weigering om appellantes aanvragen in te willigen. Op haar verzoek is zij in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
5.2 Het College ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of artikel 5 van de verordening ruimte biedt voor het door verweerder gehanteerde beleid, op grond waarvan de voorkeur uitgaat naar twee gescheiden en op verschillende locaties gevestigde speelautomatenhallen.
Anders dan appellante heeft gesteld, ziet het College in de tekst van de verordening geen aanknopingspunten voor het oordeel dat op grond daarvan slechts één vergunning zou kunnen worden verleend voor een gecombineerde speelautomatenhal met zowel kansspelautomaten als behendigheidsautomaten. Evenmin blijkt uit de toelichting op het raadsvoorstel tot wijziging van de verordening, waarbij de vestiging van speelautomatenhallen mogelijk is gemaakt, dat een dergelijke gecombineerde speelhal de bedoeling van de raad is geweest. In het geval de raad (of individuele raadsleden) die bedoeling oorspronkelijk wel zou(den) hebben gehad – appellante heeft ook dit niet aannemelijk gemaakt – kan dit voorts niet afdoen aan het feit dat de raad de huidige verordening zelf heeft vastgesteld.
5.3 Ten aanzien van de vraag of de verordening, nu daarin de mogelijkheid wordt geschapen voor het verlenen van een vergunning voor het vestigen of exploiteren van een speelautomatenhal met uitsluitend behendigheidsautomaten, mede in het licht van het amendement Korthals, in strijd is met de wet, overweegt het College als volgt.
Artikel 5, tweede lid, van de verordening is gebaseerd op artikel 30c, eerste lid, onder c, van de wet. Blijkens laatstgenoemde bepaling is het houden van een speelautomatenhal slechts toegestaan, indien dit bij gemeentelijke verordening is bepaald. De wetgever heeft aldus aan de gemeenteraden overgelaten of in hun gemeente al dan niet speelautomatenhallen mogen worden geëxploiteerd. Dat het een gemeenteraad, indien deze bij verordening zou besluiten om één of meerdere speelautomatenhallen in de gemeente toe te staan, verboden zou zijn om bij deze verordening tevens te bepalen dat in die speelautomatenhal(len) alleen behendigheidsautomaten (dan wel alleen kansspelautomaten) mogen worden opgesteld, kan op geen enkele wijze in artikel 30c, eerste lid, onder c, van de wet noch in enige andere bepaling van de wet worden gelezen. Indien de wetgever een dergelijk verbod had gewild, had hij hiertoe een uitdrukkelijke bepaling in de wet moeten opnemen. Reeds om deze reden kan appellantes beroep op het amendement Korthals niet slagen. Overigens is het College van oordeel dat artikel 5, tweede lid, van de verordening niet in strijd is met de strekking van dit amendement. De met het amendement beoogde productdifferentiatie wordt immers terdege bereikt, nu, zoals ook uit de toelichting op artikel 5, tweede lid, van de verordening blijkt, een vergunning voor een kansspelautomatenhal bij voorkeur wordt verleend aan een exploitant die tevens een behendigheidsautomatenhal wil exploiteren en een vergunning voor een behendigheidsautomatenhal alleen in combinatie met een vergunning voor een kansspelautomatenhal kan worden verleend. Het enkele feit dat de raad van de gemeente Oosterhout onder meer met het oog op het voorkomen van gokverslaving bij jeugdigen ervoor heeft gekozen om de twee typen speelautomaten, kansspelautomaten voor de volwassenen en behendigheidsautomaten voor de jeugd, in gescheiden hallen onder te brengen, maakt dit niet anders.
Het College concludeert dat artikel 5, tweede lid, van de verordening niet in strijd is met de wet.
5.4 Het College ziet voorts, anders dan appellante heeft betoogd, geen aanleiding om de criteria die verweerder in het laatste stadium van de selectie heeft opgesteld en toegepast, aan te merken als wijziging of aanvulling van de beleidsregel. Het College begrijpt punt 13 van de beleidsregel aldus dat verweerder zich de vrijheid heeft willen voorbehouden om de resterende aanvragen te beoordelen op aspecten die in de voorafgaande fases van de selectie niet aan de orde zijn geweest, maar die wel van belang zijn voor de beoordeling van – naar de woorden van punt 11 van de beleidsregel – de kwaliteit van de overgelegde plannen. De formulering "beoordeeld op alle overige aspecten die uit de toepasselijke wetgeving, verordening en beleidsregels voortvloeien" dient aldus te worden opgevat dat criteria kunnen worden gehanteerd die redelijkerwijs kunnen bijdragen tot een verantwoorde beoordeling, en dat deze criteria niet in strijd mogen komen met de wet, de verordening en de beleidsregel. Het College overweegt dat hem niet is gebleken dat met de opstelling van de betreffende criteria is beoogd van de beleidsregel af te wijken. Integendeel, de criteria zijn slechts opgesteld en gebruikt ter invulling van de door de beleidsregel aan verweerder voorbehouden vrijheid. Geen rechtsregel verplichtte verweerder ertoe dergelijke criteria ook weer in een beleidsregel vast te leggen.
Voorts is noch uit de stukken, noch uit het verhandelde ter zitting naar het oordeel van het College gebleken dat de door verweerder gehanteerde criteria in strijd zijn met de toepasselijke wetgeving, de verordening of de beleidsregel en evenmin bestaat aanleiding om ze als kennelijk onredelijk aan te merken. Dat de criteria niet op een vroeger tijdstip zijn gepubliceerd heeft appellantes belangen niet kunnen schaden, aangezien zij pas zijn opgesteld nadat de verschillende aanvragers was verzocht hun aanvragen aan te vullen met een ondernemingsplan. De conclusie moet derhalve zijn dat geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid de aanvragen aan de hand van de vijf toetsingscriteria heeft mogen toetsen.
5.5 Wat betreft de beoordeling van de gedegenheid van het ondernemingsplan, heeft verweerder zich naar het oordeel van het College op het standpunt kunnen stellen dat de financiële onderbouwing daarvan onvoldoende inzichtelijk is gemaakt. Uit de door appellante overgelegde verklaring van haar bankier blijkt niet op grond van welke gegevens de verklaring is afgegeven en evenmin bevat de verklaring concrete informatie over de wijze waarop de financiering zal plaatshebben en hoe de continuïteit van, met name, de behendigheidsautomatenhal voor de eerste vijf jaar is gewaarborgd. Nu verweerder bij brief van 1 mei 2003 appellante specifiek heeft verzocht om een financiële onderbouwing van de plannen en het ondernemingsplan, moet het naar het oordeel van het College voor rekening en risico van appellante blijven om op een dergelijk verzoek te reageren met een enkele, ongespecificeerde, verklaring van haar bank.
Nu appellante voor het overige de beoordeling van het ondernemingsplan niet gemotiveerd heeft betwist en evenmin grieven heeft ingebracht tegen verweerders oordeel dat appellantes aanvragen ook op andere onderdelen te laag scoren om voor vergunningverlening in aanmerking te komen, is er geen grond voor het oordeel dat de afwijzing van appellantes aanvragen in het bestreden besluit ten onrechte is gehandhaafd.
5.6 Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
5.7 Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb zijn geen termen aanwezig.