ECLI:NL:CBB:2004:AR8824
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de vergunning voor het aanwezig hebben van kansspelautomaten in een horecagelegenheid
In deze zaak heeft appellant, A h.o.d.n. B, beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester van Smallingerland, waarbij zijn aanvraag voor een aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten werd geweigerd. De aanvraag was gedaan op basis van de Wet op de kansspelen. De burgemeester had de inrichting van appellant als laagdrempelig aangemerkt, wat betekende dat de vergunning niet verleend kon worden. Appellant had zijn aanvraag ingediend op 30 oktober 2003, maar de burgemeester had op 4 mei 2004 besloten de vergunning te weigeren, wat leidde tot het indienen van bezwaar door appellant. Tijdens de zitting op 15 december 2004 werd de zaak behandeld, waarbij zowel appellant als de burgemeester vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.
De kern van het geschil was of de horecagelegenheid van appellant als hoogdrempelig of laagdrempelig moest worden gekwalificeerd. De wetgeving vereist dat voor een hoogdrempelige inrichting het café- en restaurantbezoek op zichzelf staat en er geen andere activiteiten plaatsvinden die een zelfstandige betekenis hebben. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de inrichting van appellant, gelegen in een winkelcentrum en met openingstijden die overeenkomen met die van de winkels, niet primair gericht was op het verstrekken van driecomponentenmaaltijden, maar eerder op het aanbieden van afzonderlijke gerechten en andere activiteiten zoals lunch- en cateringservices. Dit leidde tot de conclusie dat de inrichting als laagdrempelig moest worden aangemerkt.
Het College verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij het benadrukte dat er geen rechtsregel was die de burgemeester verplichtte om een vergunning te verlenen enkel omdat in voorgaande jaren wel een vergunning was verstrekt. De beslissing van de burgemeester werd bevestigd, en er werden geen proceskosten aan appellant opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. E.J.M. Heijs, met mr. J.M.W. van de Sande als griffier, op 22 december 2004.