ECLI:NL:CBB:2004:AR8824

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/626
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vergunning voor het aanwezig hebben van kansspelautomaten in een horecagelegenheid

In deze zaak heeft appellant, A h.o.d.n. B, beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester van Smallingerland, waarbij zijn aanvraag voor een aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten werd geweigerd. De aanvraag was gedaan op basis van de Wet op de kansspelen. De burgemeester had de inrichting van appellant als laagdrempelig aangemerkt, wat betekende dat de vergunning niet verleend kon worden. Appellant had zijn aanvraag ingediend op 30 oktober 2003, maar de burgemeester had op 4 mei 2004 besloten de vergunning te weigeren, wat leidde tot het indienen van bezwaar door appellant. Tijdens de zitting op 15 december 2004 werd de zaak behandeld, waarbij zowel appellant als de burgemeester vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.

De kern van het geschil was of de horecagelegenheid van appellant als hoogdrempelig of laagdrempelig moest worden gekwalificeerd. De wetgeving vereist dat voor een hoogdrempelige inrichting het café- en restaurantbezoek op zichzelf staat en er geen andere activiteiten plaatsvinden die een zelfstandige betekenis hebben. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de inrichting van appellant, gelegen in een winkelcentrum en met openingstijden die overeenkomen met die van de winkels, niet primair gericht was op het verstrekken van driecomponentenmaaltijden, maar eerder op het aanbieden van afzonderlijke gerechten en andere activiteiten zoals lunch- en cateringservices. Dit leidde tot de conclusie dat de inrichting als laagdrempelig moest worden aangemerkt.

Het College verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij het benadrukte dat er geen rechtsregel was die de burgemeester verplichtte om een vergunning te verlenen enkel omdat in voorgaande jaren wel een vergunning was verstrekt. De beslissing van de burgemeester werd bevestigd, en er werden geen proceskosten aan appellant opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. E.J.M. Heijs, met mr. J.M.W. van de Sande als griffier, op 22 december 2004.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 04/626 22 december 2004
29010 Wet op de kansspelen
Aanwezigheidsvergunning
Uitspraak in de zaak van:
A h.o.d.n. B, te X, appellant,
gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer,
tegen
de burgemeester van Smallingerland, verweerder,
gemachtigde: mr. J.W. Boersma, werkzaam bij de gemeente Smallingerland.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 23 juli 2004, bij het College binnengekomen op 26 juli 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 16 juli 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag om vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten op grond van de Wet op de kansspelen (hierna: de Wet).
Bij brieven van 30 augustus 2004 en 8 september 2004 heeft appellant de gronden van het beroep aangevuld.
Bij brief van 15 september 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 15 december heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant, vertegenwoordigd door mr. H.H. van Steijn, advocaat te Deventer, en verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, zijn verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Wet luidt, voorzover thans van belang, als volgt:
"Artikel 30
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
d. hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend:
1? waarin het café en het restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend en
2? waarvan de activiteiten in belangrijke mate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder.
e. laagdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld is in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend, die geen hoogdrempelige inrichting is, of een inrichting waarin horeca-activiteiten worden verricht en waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is en ingeschreven is bij het Bedrijfschap Horeca.
(…)
Artikel 30b
1. Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben
(…)
b. op voor het publiek toegankelijke plaatsen;
(…).
Artikel 30c
1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten:
a. in een laagdrempelige inrichting;
b. in een hoogdrempelige inrichting;
(…)
2. Bij gemeentelijke verordening wordt het aantal speelautomaten vastgesteld waarvoor per inrichting, als bedoeld in het eerste lid, vergunning wordt verleend, met dien verstande dat:
a. voor een vergunning als bedoeld in het eerste lid, onder a, geen vergunning kan worden verleend voor kansspelautomaten;
(…)
Artikel 30e
1. De vergunning wordt geweigerd indien:
a. door het verlenen der vergunning zou worden afgeweken van het bij of krachtens artikel 30c bepaalde;
(…). ''
In de memorie van toelichting (TK 1997-1998, 25 727, nr. 3, pp. 21-22) is ten aanzien van het begrip hoogdrempelige inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet, voorzover hier van belang, het volgende vermeld:
"Om een inrichting als hoogdrempelig te kunnen kwalificeren, is de eerste voorwaarde het bezit van een Drank- en Horecawetvergunning. (…) De tweede voorwaarde is dat in de inrichting het café- en restaurantbezoek op zichzelf staat en er geen andere activiteiten plaatsvinden waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend. Hiermee wordt aangegeven dat enkel in cafés en restaurants kansspelautomaten mogen worden opgesteld. (…) Een restaurant is een inrichting waar maaltijden worden geserveerd. Voor het begrip maaltijd kan worden aangesloten bij de uitleg die het CBB daaraan heeft gegeven. (…) Onder maaltijd wordt verstaan een geheel van warme gerechten, hetwelk tenminste bestaat uit de volgende drie, niet met elkaar vermengde bestanddelen: "vlees, vis, gevogelte of wild" (eventueel te vervangen door andere bestanddelen, in het geval van een vegetarisch restaurant), "groente" en "aardappelen, rijst of meelspijzen". Indien de inrichting op verstrekking van maaltijden van deze samenstelling is gericht en niet op merendeels afzonderlijke gerechten, is er sprake van een restaurant. (…) Indien in een café of restaurant nog andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend, dan wordt de inrichting alsnog als laagdrempelig gekwalificeerd. Zelfstandige betekenis houdt in dat de activiteit niet uitsluitend ter ondersteuning van het cafébezoek dient en een zelfstandige stroom van bezoekers trekt."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant exploiteert op het adres G te X een horecagelegenheid onder de naam "B".
- Bij een op 30 oktober 2003 ondertekende aanvraag heeft appellant een vergunning aangevraagd voor het in zijn inrichting aanwezig hebben van twee kansspelautomaten voor het jaar 2004.
- Bij brief van 3 maart 2004 heeft verweerder het voornemen geuit de gevraagde vergunning te weigeren en appellant in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze hieromtrent kenbaar te maken. Hiervan heeft appellant geen gebruik gemaakt.
- Bij besluit van 4 mei 2004 heeft verweerder de gevraagde aanwezigheidsvergunning geweigerd.
- Bij brief van 19 mei 2004 heeft appellant tegen voornoemd besluit bezwaar gemaakt.
- Bij brief van 7 juni 2004 heeft appellant een aanvullend bezwaarschrift ingediend.
- Op 28 juni 2004 is appellant gehoord omtrent zijn bezwaar.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij onder meer het volgende overwogen.
Op grond van het door verweerder ter zake gevoerde beleid, dat aanvragen om een aanwezigheidsvergunning worden getoetst aan de wet en de jurisprudentie van het College, heeft verweerder de inrichting van appellant als laagdrempelig aangemerkt. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de inrichting in een winkelcentrum is gelegen en dagelijks is geopend van 9.00 tot 18.00 uur, en zaterdags tot 17.00 uur en donderdags tot 21.00 uur. Zondags is het bedrijf gesloten. Verder wordt blijkens de website vanuit de inrichting nog een lunchservice en cateringservice verzorgd en bestaat de mogelijkheid aldaar een feest te organiseren. Volgens verweerder trekken deze activiteiten een zelfstandige stroom bezoekers, hetgeen, naast het voeren van een kleine kaart en het hanteren van openingstijden die gelijk zijn aan de winkeltijden, erop duidt dat de inrichting laagdrempelig is. Hieraan doet volgens verweerder niet af dat hij de inrichting in het verleden als hoogdrempelig heeft aangemerkt.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van zijn beroep onder meer het volgende aangevoerd.
Niet is in geschil dat appellant een restaurant exploiteert, waar ook driecomponentenmaaltijden worden geserveerd. Een restaurant is volgens appellant in beginsel hoogdrempelig. Daaraan kunnen de openingstijden op zichzelf niet afdoen, evenmin de omstandigheid dat de inrichting in een winkelcentrum is gelegen. De "overige" activiteiten waar verweerder zelfstandige betekenis aan toekent, zoals het vieren van een feest, en waardoor de inrichting laagdrempelig wordt, kunnen niet als zodanig worden gekwalificeerd. Voorts stelt appellant dat er geen zelfstandige kleine kaart wordt gevoerd. De omstandigheid dat er naast de grote kaart maaltijden worden geserveerd die door verweerder worden uitgelegd als kleine kaart, maakt nog niet dat de inrichting als laagdrempelig dient te worden aangemerkt. Ten slotte is alle voorafgaande jaren een aanwezigheidsvergunning verleend. De wijziging van het door de burgemeester gevoerde beleid vindt geen grondslag in een relevante wetswijziging.
5. De beoordeling van het geschil
Het College ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder appellants inrichting terecht als laagdrempelige inrichting heeft aangemerkt. Appellant is van mening dat haar inrichting hoogdrempelig is.
Wil een inrichting als een hoogdrempelige inrichting in de zin van artikel 30, onder d, van de Wet kunnen worden aangemerkt, dan is onder meer vereist dat het café en restaurantbezoek op zichzelf staat en in de inrichting geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden gehecht. Blijkens de memorie van toelichting wordt met dit vereiste aangegeven dat enkel in cafés en restaurants kansspelautomaten mogen worden opgesteld. Voorts blijkt uit de memorie van toelichting dat er sprake is van een restaurant, indien de inrichting is gericht op verstrekking van driecomponentenmaaltijden en niet van merendeels afzonderlijke gerechten.
Het College is van oordeel dat verweerder appellants inrichting terecht als laagdrempelig heeft aangemerkt. Op de overgelegde menukaarten staan weliswaar enkele driecomponentenmaaltijden, maar merendeels afzonderlijke gerechten, zoals lunchgerechten, broodjes en gebak. Op basis van deze menukaart heeft verweerder terecht aannemelijk geacht dat appellants inrichting ten tijde van belang niet primair was gericht op het verstrekken van driecomponentenmaaltijden en aldus als laagdrempelig moet worden aangemerkt. Van feiten en omstandigheden die niettemin tot een ander oordeel behoren te leiden, is het College niet gebleken. Integendeel, de openingstijden van de inrichting en de plaats waar deze is gevestigd bevestigen slechts het oordeel dat verweerder appellants inrichting terecht als laagdrempelig heeft aangemerkt.
Aan het voorgaande kan niet afdoen dat de inrichting wellicht ook een zelfstandige stroom bezoekers trekt voor het nuttigen van driecomponentenmaaltijden of dat de "overige activiteiten", zoals de lunch- en cateringservice, geen bezoekers trekken, omdat die een bezorgservice betreffen. Ten slotte bestaat er geen rechtsregel op grond waarvan verweerder gehouden zou zijn om appellant in strijd met de Wet een vergunning te verlenen, uitsluitend omdat in de voorafgaande jaren wel een vergunning is verleend.
Het beroep is, gelet op het voorgaande, ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. J.M.W. van de Sande als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 december 2004.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. J.M.W. van de Sande