ECLI:NL:CBB:2004:AR7724
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Weigering van vergunning voor kansspelautomaten in horecagelegenheid
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 november 2004 uitspraak gedaan in het geschil tussen A h.o.d.n. B, appellant, en de Burgemeester van Heemskerk, verweerder, over de weigering van een vergunning voor het aanwezig hebben van kansspelautomaten in een horecagelegenheid. Appellant exploiteert een horecagelegenheid onder de naam B en heeft een geldige Drank- en Horecavergunning. Op 18 juli 2003 heeft hij een vergunning aangevraagd voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten, maar deze aanvraag is door verweerder op 27 augustus 2003 geweigerd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het bezwaar is ongegrond verklaard.
De kern van het geschil draait om de vraag of de horecagelegenheid van appellant als hoogdrempelig kan worden aangemerkt volgens de Wet op de Kansspelen. De wet stelt dat een inrichting hoogdrempelig is als het café- en restaurantbezoek op zichzelf staat en er geen andere activiteiten plaatsvinden die een zelfstandige betekenis hebben. Het College heeft vastgesteld dat in de inrichting van appellant ook andere activiteiten plaatsvinden, zoals het aanbieden van afhaalmaaltijden, waardoor deze niet als hoogdrempelig kan worden gekwalificeerd.
Appellant heeft betoogd dat zijn horecagelegenheid voldoet aan de eisen voor een hoogdrempelige inrichting, maar het College oordeelt dat de aangeboden gerechten niet voldoen aan de definitie van driecomponentenmaaltijden zoals vereist door de wet. Het College heeft geconcludeerd dat de inrichting van appellant terecht als laagdrempelig is aangemerkt en dat er geen sprake is van rechtsongelijkheid, aangezien andere inrichtingen die aan de eisen voldoen wel vergunningen hebben gekregen. Het beroep van appellant is ongegrond verklaard, en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.