ECLI:NL:CBB:2004:AR5346
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Vergunning voor het aanwezig hebben van een kansspelautomaat op grond van de Wet op de kansspelen
In deze zaak heeft appellante, A, een horecagelegenheid in X, een vergunning aangevraagd voor het aanwezig hebben van één kansspelautomaat op basis van de Wet op de kansspelen. De aanvraag werd op 20 november 2003 door de burgemeester van Gorinchem geweigerd, waarna appellante bezwaar maakte. Het bezwaar werd op 22 maart 2004 door de burgemeester afgewezen, wat leidde tot beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Tijdens de zitting op 20 oktober 2004 werd de zaak behandeld, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar directeur en de burgemeester door zijn gemachtigden.
De kern van het geschil draait om de kwalificatie van de horecagelegenheid van appellante als hoogdrempelig of laagdrempelig. Volgens de Wet op de kansspelen kan een vergunning voor kansspelautomaten alleen worden verleend in een hoogdrempelige inrichting, waar het café- en restaurantbezoek op zichzelf staat en geen andere activiteiten plaatsvinden die een zelfstandige betekenis hebben. De commissie voor de bezwaarschriften adviseerde om het bezwaar ongegrond te verklaren, omdat de menukaart van appellante voornamelijk poffertjes en pannenkoeken bevatte, wat niet voldoet aan de eisen voor een hoogdrempelige inrichting.
Het College oordeelde dat de burgemeester terecht de inrichting als laagdrempelig had aangemerkt. De menukaarten toonden aan dat de inrichting primair gericht was op het verstrekken van afzonderlijke gerechten in plaats van driecomponentenmaaltijden, wat noodzakelijk is voor de kwalificatie als hoogdrempelig. Appellante had niet voldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat haar inrichting aan de vereisten voor een hoogdrempelige inrichting voldeed. Het College verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.