5. De beoordeling van het geschil
5.1 Appellante heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verleende restituties niet onverschuldigd zijn betaald. Het College deelt dit standpunt niet en overweegt hiertoe als volgt.
Het College stelt voorop dat voor de betaling van gedifferentieerde restitutie ingevolge de artikelen 16 tot en met 18 van Verordening nr. 3665/87 de exporteur het bewijs van invoer in het derde land dient te leveren.
Voor het College staat vast dat de in rubriek 2.2 genoemde en mede namens appellante overgelegde SGS-verklaring van 8 juni 1994 niet als bewijs van invoer in Jordanië kan dienen. In de SGS-verklaring is weliswaar verklaard dat het rundvlees ten verbruike in Jordanië is ingevoerd, maar de onderliggende documenten met nrs. "10553/1/94" en "1165/147/2211", waarnaar in de verklaring is verwezen, kunnen die conclusie niet dragen. Zoals het College ook in zijn uitspraken van 22 oktober 2003 (AWB 02/1084 en AWB 02/1086; www.rechtspraak.nl LJN AN8139 en AN8141) heeft overwogen, is immers gebleken dat document "10553/1/94" een invoerformulier voor een andere partij betreft en document "1165/147/2211" verwijst naar voornoemde Transit declaration, zijnde de toestemming van de Jordaanse douane om de gehele met de Pacific Rose verscheepte partij rundvlees, waaronder de partijen van appellante, naar Irak weg te voeren. Overigens is appellante kennelijk ook zelf van mening dat de SGS-verklaring niet als bewijs van invoer kan indienen, nu zij zich op het standpunt heeft gesteld dat de Internationale Controle Maatschappij (ICM), die de SGS-verklaring heeft afgegeven, ten tijde van belang geen erkende instantie was en verweerder de SGS-verklaring daarom niet had mogen accepteren en aan appellante nadere termijnen had behoren te verlenen om het vereiste bewijs alsnog te leveren.
Voorts staat voor het College vast dat evenmin het bewijs is geleverd dat de partijen van appellante in Irak en/of de Verenigde Arabische Emiraten zijn ingevoerd. Verweerder heeft weliswaar op grond van het door exporteur Jongviand B.V. overgelegde bewijsmateriaal geconcludeerd dat van de totale met de Pacific Rose verscheepte partij van 1.743.953 kg uiteindelijk 1.228.157 kg in Irak en 515.778 kg in de Verenigde Arabische Emiraten is ingevoerd, maar niet duidelijk is van welke exporteur de goederen afkomstig zijn die uiteindelijk in Irak en de Verenigde Arabische Emiraten zijn ingevoerd. Ook appellante zelf heeft dit bewijs niet geleverd. Dat verweerder niettemin bereid is geweest de terugvordering naar rato achterwege te laten voor het deel van de totale partij dat in Irak is ingevoerd, omdat het in Irak ingevoerde deel, anders dan het in de Verenigde Arabische Emiraten ingevoerde deel, binnen de in artikel 17 van Verordening nr. 3665/87 gestelde termijn van twaalf maanden is ingevoerd, kan er niet aan afdoen dat het vereiste bewijs van invoer voor de partijen van appellante niet is geleverd.
Het College is dan ook van oordeel dat verweerder terecht heeft aangenomen dat de verleende restituties onverschuldigd zijn betaald.
5.2 Appellante heeft zich voorts op verjaring beroepen en hierbij onder meer gewezen op artikel 3, eerste lid, van Verordening nr. 2988/95.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de in deze bepaling genoemde verjaringstermijn ziet op het strafrechtelijk vervolgen en dat de verjaringstermijn, nu van een strafrechtelijke vervolging geen sprake is, derhalve niet kan worden toegepast.
Het College overweegt dienaangaande als volgt.
Het Hof van Justitie heeft in overweging 34 van zijn arrest van 24 juni 2004 in de zaak Handlbauer (C-278/02) geoordeeld dat artikel 3, eerste lid, van Verordening nr. 2988/95 van toepassing is op zowel de in artikel 5 als de in artikel 4 van de verordening bedoelde onregelmatigheden die de financiële belangen van de Gemeenschappen schaden. De in artikel 3, eerste lid, van Verordening nr. 2988/95 genoemde verjaringstermijn is aldus van toepassing op zowel de administratieve sancties van artikel 5 als op de administratieve maatregelen van artikel 4. Verweerders standpunt dat de verjaringstermijn op het strafrechtelijk vervolgen ziet en appellantes beroep op deze verjaringstermijn reeds hierom niet kan slagen, is dan ook rechtens onjuist.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, van Verordening nr. 2988/95 wordt onder onregelmatigheid elke inbreuk op het Gemeenschapsrecht verstaan die bestaat in een handeling of een nalaten van een marktdeelnemer waardoor de algemene begroting van de Gemeenschappen of de door de Gemeenschappen beheerde begrotingen worden of zouden kunnen worden benadeeld, hetzij door de vermindering of het achterwege blijven van ontvangsten uit de eigen middelen, die rechtstreeks voor rekening van de Gemeenschappen worden geïnd, hetzij door een onverschuldigde uitgave. Het College stelt vast dat appellante op 9 juni 1994 als bewijs van invoer als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van Verordening
nr. 3665/87 eerder genoemde SGS-verklaring heeft overgelegd op grond waarvan de door appellante gestelde zekerheden zijn vrijgegeven. Zoals onder 5.1 is overwogen, kan deze SGS-verklaring evenwel niet als bewijs van invoer dienen. Het overleggen van de SGS-verklaring op 9 juni 1994 dient dan ook te worden aangemerkt als onregelmatigheid als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van Verordening nr. 2988/95 en 9 juni 1994 als de dag waarop de verjaringstermijn van artikel 3 van Verordening nr. 2988/95 is gaan lopen.
5.3 Het voorgaande leidt het College tot de slotsom dat het beroep gegrond dient te worden verkaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder zal opnieuw op appellantes bezwaar moeten beslissen en aan de hand van de feiten en omstandigheden moeten vaststellen of de vervolging van vorenbedoelde onregelmatigheid ten tijde van het primaire besluit was verjaard. Het College ziet in het voorgaande voorts aanleiding om de bespreking van appellantes overige grieven achterwege te laten.
Het College is ten slotte niet gebleken dat er kosten zijn die op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.