ECLI:NL:CBB:2004:AP0046

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/220
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag akkerbouwsubsidie door Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 24 maart 2004 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor akkerbouwsubsidie door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Appellante, A, had op 10 februari 2002 een aanvraag ingediend voor oppervlakten en gebruik van gewaspercelen, maar deze werd afgewezen omdat zij geen percelen had opgegeven voor de subsidie. Het bezwaar dat appellante hiertegen indiende, werd op 5 september 2002 door de verweerder ongegrond verklaard.

Appellante heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij zij een grondgebruikersverklaring overlegde die op naam stond van C. De verweerder handhaafde zijn beslissing, omdat appellante niet had aangetoond dat zij de producente was van de percelen waarvoor zij subsidie aanvroeg. Het College oordeelde dat de gebruikersverklaring op naam van C betekende dat zij de gebruiksgerechtigde was en dat appellante niet voldeed aan de vereisten voor subsidie.

Daarnaast faalde het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel, omdat er geen toezeggingen waren gedaan door de verweerder die het vertrouwen van appellante konden rechtvaardigen. Het College concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigde de afwijzing van de subsidieaanvraag en benadrukte de noodzaak voor appellante om de juiste documentatie te overleggen om in aanmerking te komen voor de subsidie.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 03/220 24 maart 2004
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellante,
gemachtigde: B, te X,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M.M.F. Lobles, werkzaam bij Laser.
1. De procedure
Bij besluit van 10 februari 2002 heeft verweerder de Aanvraag oppervlakten/ Gebruik gewaspercelen Opgave 2001 van appellante afgewezen, omdat zij geen percelen heeft opgegeven voor een akkerbouwsubsidie.
Bij besluit van 5 september 2002 heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij ongedateerde brief, ter post bezorgd op 17 oktober 2002 en binnengekomen bij verweerder op 18 oktober 2002 en na doorzending door verweerder bij het College binnengekomen op 13 februari 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 6 juni 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2003. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunten nader toegelicht.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Appellante heeft ten behoeve van haar aanvraag voor een aantal percelen een grondgebruikersverklaring overgelegd, die op naam staat van C.
In de beslissing op bezwaar, waarbij verweerder de afwijzing van de aanvraag heeft gehandhaafd, is overwogen dat, nu appellante heeft nagelaten voor enkele percelen een op haar naam gestelde grondgebruikersverklaring over te leggen, zij niet heeft aangetoond dat zij de producente is van die percelen.
2.2 Het College is van oordeel dat verweerder terecht en op goede gronden de weigering om subsidie te verlenen in bezwaar heeft gehandhaafd. Vast staat immers dat de gebruikersverklaring op naam staat van C. Zij is dan ook de gebruiksgerechtigde van de desbetreffende percelen. Appellante heeft derhalve niet aangetoond dat zij zelf producente is ten aanzien van de aangevraagde percelen. Ten gevolge hiervan komt appellante, gelet op het bepaalde in de artikelen 1 en 3 van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen, niet in aanmerking voor subsidie voor deze percelen.
Het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel faalt, reeds omdat, gelet op de omstandigheid dat appellante ter onderbouwing van dit beroep uitsluitend verwijst naar antwoorden op door haar gestelde vragen van mevrouw D terwijl de verklaring van mevrouw D luidt dat zij nooit zo maar antwoorden als beweerd pleegt te geven, niet is gebleken dat zijdens verweerder toezeggingen zijn gedaan, waaraan appellante het gerechtvaardigde vertrouwen kon ontlenen dat haar aanvraag voor inwilliging in aanmerking zou komen.
2.3 Gelet op het vorenoverwogene, dient het beroep van appellante ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. D. Roemers, mr. M.J. Kuiper en mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. L. van Duuren, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2004.
w.g. D. Roemers w.g. L. van Duuren