4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van het hoger beroep, samengevat, de volgende grieven aangevoerd.
4.1 De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat verweerder bij de vaststelling van de toezichtskosten terecht categorie 1 F (Omroep, commercieel) heeft toegepast.
Uit de toelichting op de Regelingen blijkt dat er bij de introductie van het systeem van "gelijksoortige werkzaamheden" per 1 april 1999 voor is gekozen om experimenteervergunningen als de onderhavige te scharen onder het toepassingsbereik van artikel 1, tweede lid, van de Regelingen.
Anders dan verweerder in het verweerschrift bij de rechtbank heeft gesteld, gaat het bij de experimenten met de Near Single Frequency techniek wel degelijk om een experiment met een nieuw soort radiotoepassing. Appellante verwijst ter zake tevens naar de toelichting bij de Regeling Vergoedingen Agentschap Telecom 2003.
Het oordeel van de rechtbank dat ook bij experimenteervergunningen altijd eerst moet worden gekeken of de desbetreffende dienst van de vergunninghouder onder één van de bestaande, forfaitaire categorieën te vatten is, is onjuist. De toelichting op de Regelingen bepaalt immers ten aanzien van experimenteervergunningen als de onderhavige - vergunningen die voor korte duur worden afgegeven voor experimenten met nieuwe radiotoepassingen - dat hier nu juist sprake is van kostenaanrekeningen die naar hun aard niet zijn te categoriseren.
De rechtbank acht ten onrechte van belang dat berekening op basis van bestede manuren ook reeds bestond in de Regeling RDR 1999 zoals die luidde vóór 1 april 1999 en deze berekening toen ook niet ten aanzien van appellante werd toegepast. Toepassing hiervan was immers niet nodig, omdat hiervoor nu juist categorie 28 ("beproevingsdoeleinden") bestond.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat geen sprake is van een onredelijke vergoedingsmaatstaf. Anders dan de vergoeding op grond van categorie 28 van de oude regeling voldoen de vergoedingen op grond van de categorie "Omroep, commercieel" niet aan het retributievereiste. Naast de vier bestaande vergunningen zijn er in april 2000 nog slechts drie experimenteervergunningen voor appellante bijgekomen, hetgeen geen rechtvaardiging vormt voor de exorbitant hoge vergoedingen die sinds april 2000 in rekening zijn gebracht. Voorzover de stijging van de kosten samenhangt met de toename van het aantal aanvragen, is van belang dat het gros van die aanvragen van Broadcast Partners afkomstig was, zodat de kosten naar evenredigheid hadden behoren te worden omgeslagen. Gezien de stijging van de bedragen kan niet anders worden geconcludeerd dan dat het vereiste verband tussen de werkelijk verrichte werkzaamheden en de vergoeding niet langer in acht is genomen.
4.2 De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat voor de onderhavige experimenteervergunningen in vergelijking met de vergunningen voor commerciële omroep sprake is van gelijksoortige werkzaamheden. Appellante heeft immers een aanzienlijk deel van de werkzaamheden zelf verricht, zoals het 'delven' van frequenties, welke normaliter door verweerder hadden moeten worden verricht. Op geen enkele wijze wordt aangegeven welke kosten er daadwerkelijk zijn gemaakt en of deze kosten in verhouding staan tot de geraamde bedragen voor commerciële omroepen. Verweerder kan niet aangeven, zelfs niet in globale zin door de soorten werkzaamheden te beschrijven, welke werkzaamheden hij precies verricht ten behoeve van de experimenteervergunningen van appellante en waarin die verrichtingen verschillen van die voor april 1999.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat verweerder terecht de vergoeding uit de categorie "Omroep, commercieel" heeft toegepast, omdat de experimenten juist ten behoeve van de commerciële omroep werden verricht. De resultaten van de NSF-experimenten liggen immers ten grondslag aan de gehele Zero-base verdeling, ook voor wat betreft de frequenties voor publieke omroep.
Voorts leiden de experimenten niet tot een uitbreiding van het bereik buiten het verzorgingsgebied van Sky Radio, maar van een upgrading van de zwakke plekken binnen dat verzorgingsgebied.
4.3 Er is sprake van schending van het vertrouwens-, zorgvuldigheids- en gelijkheidsbeginsel.
De schending van het vertrouwens- en zorgvuldigheidsbeginsel ligt in het onaangekondigd berekenen van de huidige hoge vergoedingen voor werkzaamheden waarvoor tot april 1999 een vele malen lager bedrag werd gerekend, terwijl een duidelijke onderbouwing c.q. concretisering van deze verhoging of van het verschil in werkzaamheden achterwege blijft.
De rechtbank heeft het beroep op het vertrouwens- en zorgvuldigheidsbeginsel ten onrechte verworpen door te overwegen dat appellante aan het feit dat zij enige tijd op grond van de categorie "beproevingdoeleinden" een lager tarief heeft betaald, niet de verwachting kon ontlenen dat die categorie te allen tijde gehandhaafd zou blijven of dat de regeling niet in voor appellante negatieve zin zou worden gewijzigd. Appellante mocht er, gelet op het retributie- en profijtbeginsel, op vertrouwen dat de vergoeding wel in verhouding zou blijven staan tot de aard en het doel van de experimenten. Weliswaar is de categorie "beproevingsdoeleinden" met ingang van 1 april 1999 vervallen, maar appellante hoefde hieruit, gelet op de toelichting op artikel 1, tweede lid, van de Regelingen, niet af te leiden dat de categorie "Omroep, commercieel" zou worden toegepast.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel is eveneens ten onrechte afgewezen. De rechtbank heeft miskend dat appellantes beroep erop zag dat bij haar experimenteervergunningen ten behoeve van DVB-T één vergoeding in rekening is gebracht voor een experiment waarbij meerdere zenders betrokken waren, terwijl bij de onderhavige experimenteervergunningen een vergoeding per zender in rekening is gebracht.