ECLI:NL:CBB:2004:AO9540

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/350
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten inzake afgifte van invoercertificaten op basis van Verordening (EG) nr. 2535/2001

Op 20 maart 2003 ontving het College van Beroep voor het bedrijfsleven dertien beroepschriften van appellante sub 1, die samen met de respectieve appellanten sub 2 beroep instelden tegen besluiten van verweerder van 18 februari 2003. Deze besluiten betroffen de afgifte van invoercertificaten in het kader van Verordening (EG) nr. 2535/2001. De appellanten stelden dat de bekendmaking van de besluiten niet correct was verlopen, waardoor de bezwaartermijn niet was ingegaan. Verweerder had op 1 februari 2002 aan appellanten meegedeeld dat de certificaten konden worden afgegeven, maar dat aanvullende informatie nodig was. Appellanten voerden aan dat de certificaten niet op de juiste wijze waren toegezonden, waardoor de geldigheidsduur niet was begonnen en de bezwaartermijn pas inging na de feitelijke toezending van de certificaten.

Tijdens de zitting op 19 maart 2004 hebben de partijen hun standpunten toegelicht. Het College oordeelde dat de bezwaren van appellanten terecht niet-ontvankelijk waren verklaard, omdat deze te laat waren ingediend. De appellanten hadden niet aangetoond dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. Bovendien waren de opgestelde certificaten slechts in concept en konden zij niet worden aangemerkt als besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Het College concludeerde dat verweerder op geen enkel moment had beslist om de certificaten aan appellanten te verstrekken, aangezien de vereiste productomschrijving niet was ingediend.

De beroepen werden ongegrond verklaard, en het College achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 29 april 2004.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Nrs.AWB 03/350 t/m 03/362 29 april 2004
7500 Invoercertificaat
Uitspraak in de zaak van:
1. A, gevestigd te B, en
2. C, gevestigd te D,
E, gevestigd te F,
G, gevestigd te B,
H, gevestigd te I,
J, gevestigd te D,
K, gevestigd te B,
L, gevestigd te M,
N, gevestigd te B,
O, gevestigd te B,
P, gevestigd te Q,
R, gevestigd te B,
S, gevestigd te T, en
U, gevestigd te V,
appellanten,
gemachtigde: mr. N.H. van den Biggelaar, advocaat te Den Haag,
tegen
het Productschap Zuivel, te Zoetermeer, verweerder,
gemachtigde: mr. A.C.R. Geelen, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Op 20 maart 2003 heeft het College dertien beroepschriften ontvangen, waarbij door appellante sub 1 telkens met één van de respectieve appellanten sub 2 (hierna samen ook kortweg aangeduid als appellanten) beroep wordt ingesteld tegen evenzovele besluiten van verweerder van 18 februari 2003.
Bij deze besluiten heeft verweerder beslist op de bezwaren van appellanten inzake de afgifte van invoercertificaten in het kader van Verordening (EG) nr. 2535/2001.
Op 15 mei 2003 heeft verweerder verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de beroepen heeft plaatsgevonden op 19 maart 2004, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 7 januari 2002 heeft appellante sub 1 namens appellanten sub 2 aanvragen ingediend voor invoercertificaten in het kader van titel 2, hoofdstuk 1, van Verordening (EG) nr. 2535/2001. De aanvragen hadden betrekking op certificaten voor de invoer van kaas en wrongel uit Slowakije.
- Bij brief van 1 februari 2002 heeft verweerder aan appellanten meegedeeld dat tot de afgifte van de invoercertificaten kan worden overgegaan, maar dat bepaalde certificaten eerst ter beschikking worden gesteld, zodra van appellanten aanvullende informatie met betrekking tot de productomschrijving als bedoeld in artikel 18 van Verordening (EG) nr. 2535/2001 is ontvangen.
- Bij faxberichten van 13 mei 2002 en 4 juni 2002 en bij brief van 14 juni 2002 heeft verweerder appellanten eraan herinnerd dat de voorgeschreven gedetailleerde productomschrijving nog niet is ontvangen en dat zonder deze omschrijving de certificaten niet ter hand kunnen worden gesteld. Voorts heeft verweerder meegedeeld dat de certificaten aflopen op 29 juni 2002 en dat invoercertificaten zonder de productomschrijving na deze datum worden beschouwd als zijnde niet benut, hetgeen leidt tot invordering van de waarborg.
- Het tegen de brief van 14 juni 2002 door appellanten gemaakte bezwaar van 26 juli 2002 is bij besluit van 2 december 2002 niet-ontvankelijk verklaard. Hiertoe heeft verweerder overwogen dat de brief van 14 juni 2002 niet op rechtsgevolg is gericht, omdat de brief niet meer is dan een herinnering aan de reeds eerder bij brief van 1 februari 2002 gedane mededeling dat de certificaten eerst ter beschikking zouden worden gesteld na ontvangst van de gedetailleerde productomschrijving. Tegen dit besluit is geen beroep ingesteld.
- Bij besluiten van 22 juli 2002 heeft verweerder vastgesteld dat de aanvullende informatie niet is ontvangen, hetgeen tot gevolg heeft dat de invoercertificaten niet zijn benut en appellanten met de cautie van € 35,- per 100 kg moeten worden belast. Tegen deze besluiten is geen bezwaar gemaakt.
- Bij brieven van 23 december 2002 en 20 januari 2003 heeft de gemachtigde van appellanten om toezending van kopieën van de aangevraagde certificaten gevraagd.
- Bij brieven van 9 januari 2003 en 4 februari 2003 heeft verweerder de gevraagde kopieën verstrekt, waarbij is opgemerkt dat het kopieën betreft van uitdraaien uit verweerders geautomatiseerde systeem op basis van de beschikbare gegevens.
- Naar aanleiding van de verstrekking van bedoelde kopieën hebben appellanten bij brieven van 11 februari 2003 bezwaar gemaakt. Hierbij is aangevoerd dat de certificaataanvragen buiten behandeling hadden moeten worden gesteld c.q. hadden moeten worden afgewezen. Om die reden moet, aldus appellanten, de conclusie zijn dat het bestreden besluit ook met name voorzover het de verbeurdverklaring van gestelde zekerheden betreft in strijd is met de Regeling in- en uitvoer landbouwgoederen alsmede met de Verordeningen (EG) nrs. 1921/2000 en 2535/2001. Appellanten merken voorts nog op dat het bezwaar is gemaakt binnen zes weken na het tijdstip waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Appellanten concluderen tot gegrondverklaring van hun bezwaren en tot vrijgave van de gestelde zekerheden.
- Vervolgens heeft verweerder de bestreden besluiten genomen.
3. De bestreden besluiten
Bij de bestreden besluiten zijn de bezwaren van appellanten niet-ontvankelijk verklaard. Hiertoe is het volgende overwogen:
'' Op 7 januari 2002 heeft het productschap van A de aanvraag ontvangen voor een invoercertificaat in het kader van Verordening (EG) nr. 2535/2001 (…). Bij de aanvraag was een machtiging gevoegd (…). Hierbij is A gemachtigd om gedurende het jaar 2002 in te schrijven voor de prefenteriële regeling 2535/2001 voor onder meer producten van de GN-code 0406 kaas. Voorts is A gemachtigd tot : ''het doen van al de administratieve handelingen welke voor de regelingen zouden kunnen voorkomen''.
Gelet op deze machtiging heeft het productschap voormelde brief van 1 februari 2002 aan A gezonden. Het productschap heeft daarmee gehandeld in overeenstemming met het bepaalde in artikel 2:1 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
U gaat er in uw bezwaarschrift van uit dat de bekendmaking van het besluit tot afgifte van het (…) certificaat plaatsvond door toezending (…) van de (…) gevraagde kopie van het certificaat. Het productschap bestrijdt deze stelling. De bekendmaking van de afgifte vond plaats bij brief van 1 februari 2002 aan A als gemachtigde (…). Daarmee is voldaan aan het bepaalde in artikel 3:41 Awb.
(…)
Tegen de brieven van 1 februari en 22 juli 2002 is niet binnen de termijn van zes weken als bedoeld in artikel 6:7 Awb een bezwaarschrift ingediend.
Nu het onderhavige bezwaarschrift ruim een half jaar, respectievelijk één jaar na de bestreden besluiten door het productschap is ontvangen, valt niet in te zien dat sprake kan zijn van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 Awb. Daarbij is in aanmerking genomen dat u reeds op 26 juli 2002 een bezwaarschrift namens A heeft ingediend tegen de brief van het productschap aan A van 14 juni 2002.
Aangezien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is, is afgezien van het houden van een hoorzitting.''
4. Het standpunt van appellanten
Appellanten hebben ter ondersteuning van hun beroepen hun standpunt ter zitting als volgt samengevat:
" De thans aan de orde zijnde stelling van appellanten is nu dat met de brief van 1 februari 2001 de certificaten (dus de besluiten) juist niet zijn toegezonden of uitgereikt (zodat de geldigheidsduur van de certificaten ook niet is gaan lopen, conform art. 3 lid 3 Verordening (EG) nr. 2535/2001 j? art. 23 lid 2 Verordening (EG) nr. 1291/2000), en dat de onjuiste bekendmaking van het besluit tot afgifte van het certificaat betekent dat de bezwaartermijn pas is gaan lopen met de (eerste) feitelijke toezending van (een afschrift van) de certificaten aan de aanvrager van die certificaten dan wel diens gemachtigde. Een toetsing van de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding ingevolge artikel 6:11 Awb, zoals het Productschap verricht (…) is dan niet aan de orde."
5. De beoordeling van het geschil
Voorzover de bezwaren van appellanten tegen de brief van 1 februari 2002 zijn gericht, is het College van oordeel dat verweerder de bezwaren terecht en op juiste gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. De bezwaren zijn te laat gemaakt en van een verschoonbare termijnoverschrijding is niet gebleken.
Voorzover de bezwaren van appellanten, gelet op hetgeen zij ter zitting hebben aangevoerd, tegen de door verweerder bij brieven van 9 januari 2003 en 4 februari 2003 verstrekte kopieën van de invoercertificaten zijn gericht, zijn de bezwaren eveneens terecht niet-ontvankelijk verklaard. De slechts in concept opgemaakte invoercertificaten, waarvan aan appellanten een kopie is verstrekt, kunnen niet worden aangemerkt als besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Ingevolge deze bepaling is een besluit een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Het College stelt vast dat verweerder op geen enkel moment beslist heeft de certificaten aan appellanten te verstrekken. Daartoe moest immers vóór 29 juni 2002 een gedetailleerde productomschrijving worden ingediend en deze vond niet plaats. Ook anderszins komt aan een ongetekende kopie van een certificaat rechtens geen enkele betekenis toe.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beroepen ongegrond dienen te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
6. De beslissing
Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.J. Kuiper, mr. W.E. Doolaard en mr. E.J.M. Heijs in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 april 2004.
w.g. M.J. Kuiper w.g. M.H. Vazquez Muñoz