5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge artikel 30, aanhef en onder d en 1°, van de Wet wordt, voorzover hier van belang, onder een hoogdrempelige inrichting verstaan een inrichting waar het cafébezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend. Blijkens de memorie van toelichting (TK 1997-1998, 25 727, nr. 3) houdt "zelfstandige betekenis" in dat de activiteit niet uitsluitend ter ondersteuning van het cafébezoek dient en een zelfstandige stroom van bezoekers trekt.
Appellante heeft aangevoerd dat verweerder een onjuiste uitleg geeft aan de in artikel 30, onder d, van de Wet genoemde criteria door te concluderen dat "gelet op de situatie ter plaatse, aan het cafébezoek geen zelfstandige betekenis kan worden toegekend".
Appellante moet worden toegegeven dat verweerder in het bestreden besluit de twee in artikel 30, onder d en 1°, van de Wet genoemde elementen, "waar het cafébezoek op zichzelf staat" en "waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend", door elkaar heeft gehaald. De vraag naar de "zelfstandige betekenis" heeft blijkens deze bepaling immers betrekking op andere activiteiten dan het cafébezoek en niet op het cafébezoek zelf. Het bestreden besluit ontbeert dan ook een deugdelijke motivering.
Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
5.2 Het College ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
Vaststaat dat in appellantes horeca-inrichting twee poolbiljarts, een snookertafel, een tafelvoetbalspel en een behendigheidsautomaat zijn opgesteld. Het College is van oordeel dat, gelet op het aantal en de diversiteit van deze spelen, de naamgeving van de horeca-inrichting (poolcafé) en de relatief grote oppervlakte die deze spelen innemen ten opzichte van de geringe oppervlakte van de bar, aan de speelactiviteiten een zelfstandige betekenis kan worden toegekend. Het College acht niet aannemelijk dat, zoals appellante heeft gesteld, deze speelactiviteiten uitsluitend ter ondersteuning van het cafébezoek dienen en geen zelfstandige stroom van bezoekers trekken. Dat de speelactiviteiten slechts een beperkt deel van de omzet genereren, maakt dit niet anders. Verweerder heeft appellantes horeca-inrichting dan ook terecht als laagdrempelige inrichting aangemerkt.
Appellantes stelling dat de ruimte die de biljarts en andere spelen ten opzichte van de bar innemen een rechtens irrelevant criterium is, kan niet worden onderschreven. Het College heeft reeds eerder geoordeeld, onder meer in zijn uitspraak van 19 februari 1998 (96/0942/068/203), dat bij de oordeelsvorming over de hoog- dan wel laagdrempeligheid van een inrichting zeer wel betekenis mag worden gehecht aan de ruimte die biljart- en snookertafels innemen. De ruimte die deze tafels en andere spelen ten opzichte van de bar innemen en de uitstraling van een inrichting in het algemeen kunnen mede antwoord geven op de vraag of aan de speelactiviteiten een zelfstandige betekenis kan worden toegekend.
Voorzover appellante meent dat artikel 2 van het Speelautomatenbesluit tot haar voordeel strekt, deelt het College deze mening niet. In bedoelde bepaling heeft de besluitgever een grens gesteld in die zin dat een inrichting met meer dan drie biljarttafels in ieder geval als laagdrempelig moet worden aangemerkt. De bepaling zegt niets over inrichtingen met minder dan vier biljarttafels, zodat de hoog- dan wel laagdrempeligheid van deze inrichtingen per geval moet worden beoordeeld. Overigens merkt het College ten aanzien van de laagdrempeligheid van onderhavige inrichting nog op dat de situatie in deze inrichting, waarin naast drie biljarttafels, een tafelvoetbalspel en een behendigheidsautomaat zijn opgesteld, zich goed laat vergelijken met de situatie van artikel 2 van het Speelautomatenbesluit, waarin in de inrichting (alleen) vier biljarttafels zijn opgesteld.
5.3 Het College acht ten slotte termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.