ECLI:NL:CBB:2004:AO7836
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag vergunning voor kansspelautomaten op basis van de Wet op de kansspelen
Op 12 augustus 2003 ontving het College van Beroep voor het bedrijfsleven een beroepschrift van appellante tegen een besluit van de burgemeester van Den Haag van 2 juli 2003. Dit besluit betrof de afwijzing van appellantes aanvraag voor een vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten, op basis van de Wet op de kansspelen. De burgemeester had eerder op 14 februari 2003 de aanvraag afgewezen, na een bezwaarprocedure waarin appellante haar standpunt had toegelicht. Tijdens de zitting op 24 maart 2004 werd het standpunt van appellante verder toegelicht door haar gemachtigde.
De Wet op de kansspelen definieert onder andere wat een hoogdrempelige en laagdrempelige inrichting is. In deze zaak werd vastgesteld dat appellantes horeca-inrichting niet voldeed aan de eisen voor een hoogdrempelige inrichting, omdat er geen driecomponentenmaaltijden werden aangeboden. De Adviescommissie bezwaarschriften adviseerde om het bezwaar ongegrond te verklaren, wat de burgemeester opvolgde in zijn bestreden besluit. Appellante voerde aan dat zij haar inrichting aanpaste om te voldoen aan de eisen, maar het College oordeelde dat de beoordeling gebaseerd moest zijn op de situatie ten tijde van het bestreden besluit.
Het College concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat de vaststelling van de burgemeester onjuist was. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat appellante geen concrete gevallen had aangedragen ter onderbouwing. Het College verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.